Herhaling AP deel 1

Vandaag
  • Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
  • Herhalen via LessonUp
  • Uitleg
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
  • Herhalen via LessonUp
  • Uitleg

Slide 1 - Tekstslide

De hoeveelheid werk die 1 persoon in een bepaalde periode kan doen noem je de ..
A
arbeidsverderling
B
arbeidsproductiviteit
C
bedrijfskosten
D
arbeidsvoorwaarden

Slide 2 - Quizvraag

Een caravanfabriek maakt in één jaar tijd 7.400 caravans. Er werken 400 mensen in de fabriek. Bereken de arbeidsproductiviteit per jaar.
A
17,5
B
18,5
C
19,5
D
20,5

Slide 3 - Quizvraag

De arbeidsproductiviteit kun je niet verhogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Nieuwe technieken
Arbeidsverdeling
Scholing
Arbeidsomstandigheden
Een goede stoel, de juiste temperatuur
Iedereen doet waar hij/zij goed in is
Met een diploma weet je mee en gaat het werk sneller
Een robot of machine neemt jouw werk over

Slide 5 - Sleepvraag

Noem een voordeel en een nadeel van arbeidsverdeling.

Slide 6 - Open vraag

Schrijf het rijtje helemaal op!

Slide 7 - Open vraag

Soorten arbeid
  • Betaalde en onbetaalde arbeid (vrijwilligerswerk, stage, klusjes in huis).
  • (hoog)geschoolde en ongeschoolde arbeid (wel of geen diploma)
  • Uitvoerende en leidinggevende arbeid

Slide 8 - Tekstslide

Nettoresultaat
Een bedrijf maakt omzet. Dit bereken je door: afzet keer de verkoopprijs te doen. Als je de inkoopprijs/inkoopwaarde van de omzet afhaalt, hou je de brutowinst over. Dat is de winst waar nog de bedrijfskosten vanaf moeten. Het bedrag wat je dan overhoudt is het nettoresultaat. Het bedrag wat je echt mag houden. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf verkoopt 10.000 bekers voor € 5 per stuk. 
Bereken de omzet: 10.000 x € 5 = € 50.000
De brutowinst van een bedrijf is € 30.000. De bedrijfskosten zijn € 15.000. Bereken het nettoresultaat.
€ 30.000 - € 15.000 = € 15.000 (NETTOWINST).

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
1) De afzet is 50. De verkoopprijs is € 15,00. Bereken de omzet.
2) De afzet is 200. De verkoopprijs is € 7,75. Bereken de omzet.
3) De afzet is 1.800. De verkoopprijs is € 10,35. Bereken de omzet.
4) De brutowinst is € 7.500. De bedrijfskosten zijn € 3.500. Bereken het nettoresultaat.
5) De brutowinst is € 15.500. De bedrijfskosten zijn € 3.900. Bereken het nettoresultaat.
6) De brutowinst is € 20.500. De bedrijfskosten zijn € 15.500. Bereken het nettoresultaat.
7) De brutowinst is € 7.500. De bedrijfskosten zijn € 8.500. Bereken het nettoresultaat.
8) Een groothandel heeft een brutowinst van € 11.556.500. De eigenaar betaalde € 6.468.558 aan lonen, aan afschrijvingen € 238.521 en € 3.204.412 aan overige kosten. Bereken het nettoresultaat.

Slide 11 - Tekstslide