Les 2

Les 2
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieTertiary Education

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Les 2

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les?

  • herhalen
  • Toepassing 10 en 14
  • Uitleg:  Module 1  Hoofdstuk 2 paragrafen  2.1 t/m 2.3 van 
  • Huiswerk volgende les: Toepassing 21,22,25 en 26

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Je kunt uitleggen wanneer vindt ruil plaats
  • Je kunt uitleggen wat is de voordelen van ruil
  • Je kunt uitleggen wat is autarkie
  • Je kunt uitleggen wat kan ruil belemmeren
  • Je kunt uitleggen hoe kan je de arbeidsproductiviteit verhogen

Slide 4 - Tekstslide


I Behoeften worden als begrensd beschouwd.
II Van schaarste is sprake indien de middelen beperkt zijn in verhouding tot de behoeften.


A
I en II zijn juist
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Lees het artikel.
Tijdens de spitsuren kan je op Aruba geconfronteerd worden met files. Mobiliteitsexpert David Huang benadrukt dat de nieuwe regering snel maatregelen moet nemen om de files te bestrijden. De regering heeft voorgesteld om de belangrijkste snelwegen met meer rijstroken uit te rusten, zoals de ‘Watty Vos boulevard”, de vierbaanse weg naar San Nicolas, rotondes etc. De regering heeft voorgesteld om de belangrijkste snelwegen met meer rijstroken uit te rusten.
De grond die hiervoor nodig is, kan ook op een alternatieve manier worden aangewend.


Slide 6 - Tekstslide

Noem twee alternatieve aanwendingsrichtingen van de grond rondom snelwegen. (2p)

Slide 7 - Open vraag

Wat is een budgetlijn?
A
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een activiteit
B
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een bedrijf
C
Lijn die mogelijkheden aangeeft van de overheid
D
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een te besteden bedrag

Slide 8 - Quizvraag

Je tekent een budgetlijn.
Wat staat er op de assen?
A
De prijs van de goederen.
B
De prijs van de goederen in % van het budget.
C
Hoeveel producten je kan kopen
D
Het evenwicht

Slide 9 - Quizvraag

Budgetlijn

Een budgetlijn laat de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een bepaald budget zien.


Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk toepassing 10
 Het artikel geeft aan dat er keuzes gemaakt moeten worden omdat er (schaars) water verbruikt wordt als gevolg van een aankoop. Water is alternatief aanwendbaar waarbij de ene aanwendingsrichting (veel) zuiniger met water omgaat dan de andere.

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk toepassing 14
 a) Het budget kun je berekenen aan de hand van het aantal stuks dat van goed Y gekocht kan worden als het gehele budget aan goed Y wordt besteed: 20 × € 90 = € 1.800.
  € 1.800 / 15 = 120 stuks als het hele budget aan goed X besteed wordt. Op plaats B moet dus 120 staan.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Uitleg vroeger
Wat is directe ruil? 
Als jij iets maakt wat je met iemand anders wil ruilen, naar wie moet je dan op zoek?
  • Iemand die jouw product wil hebben, én ..?
  • die zelf ook iets heeft wat jij wil hebben (zodat je kan ruilen)

Slide 17 - Tekstslide

Uitleg vroeger
Wat is indirecte ruil? 
Naar wie moet je nu op zoek?
  • Iemand die jouw product wil hebben, én ..?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer komt ruilen tot stand (nu)
Een ruil komt alleen tot stand bij wederzijds voordeel (= beide partijen hebben voordeel van de ruil)

Slide 20 - Tekstslide

Voorwaarden om ruil mogelijk te maken:

  • Ruilverhouding moet bekend zijn
  • Transactiekosten moeten lager zijn dan wederzijdse voordeel van de ruil


Slide 21 - Tekstslide

Voordelen
  • je kan je behoefte beter bevredigen.
  • Je land is meer welvarend
Let op
  • bij autarkie moet je zelfvoorzienend (zijn alles zelf maken)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Paragraaf 3.4
Vakken vullen en ander werk

Slide 24 - Tekstslide

Vakkenvullen en ander werk
Doel: Je leert hoe medewerkers nog meer kunnen produceren in dezelfde tijd (arbeidsproductie)

Slide 25 - Tekstslide

Ieder een eigen taak
  • In een bedrijf heeft iedereen een andere taak
  • We noemen dat arbeidsverdeling
  • Is iedereen goed in zijn/haar taak? Dan verloopt het werk goed en snel (specialisatie)


Slide 26 - Tekstslide

De productie per arbeidsuur
  • Door een goede opleiding en door ervaring wordt je beter in je werk
  • Hoeveel je kunt maken in een uur/dag/week/jaar noemen we de arbeidsproductiviteit
  • Hoe beter de werknemer is, hoe hoger de arbeidsproductiviteit


Slide 27 - Tekstslide

Stijging van de arbeidsproductiviteit
  • Bij een stijging produceer je meer in hetzelfde aantal uren
  • Of je produceert hetzelfde in minder uren
  • De arbeidsproductiviteit bereken je zo:
  • Productie / aantal uren


Slide 28 - Tekstslide

De bedrijfskosten dalen
  • Investeringen in apparatuur zijn goed voor de arbeidsproductiviteit
  • Minder mensen voor hetzelfde werk
  • Minder geld voor lonen --> bedrijfskosten lager

Maken opgave 4

Slide 29 - Tekstslide

Nieuwe apparatuur
  • Met nieuwe apparatuur verandert de manier van werken
  • Werk gaat sneller en lichter maar kan ook saaier worden
  • Kwaliteit van producten gaat vaak omhoog
Maken opgave 5

Slide 30 - Tekstslide

Herhaling
  • Arbeidsverdeling --> verdelen van taken in een bedrijf
  • Arbeidsproductiviteit --> productie per uur/dag/week
  • Stijging van de arbeidsproductiviteit
  • Nieuwe apparatuur maakt werk makkelijker en sneller, vaak ook betere kwaliteit

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wat hoort bij elkaar? Welk begrip hoort bij welke omschrijving?

Slide 33 - Open vraag

§ 2.3 Ruil, scholing en specialisatie
Waarom is specialisatie goed voor de economie?

Kernwoorden:
- arbeidsproductiviteit
- specialisatie / arbeidsdeling


Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Ruil, scholing en specialisatie
Als er geen sprake is van ruil, moet iedereen zelf produceren waar je behoefte aan hebt. Iedereen kan echter in meer behoeften voorzien als mensen zich scholen en specialiseren in iets waar ze goed in zijn en dan met andere mensen ruilen. 
Door scholing en specialisatie (en arbeidsdeling) neemt de arbeidsproductiviteit toe.


Slide 36 - Tekstslide

Een vriendje wil wel helpen. Hij zuigt terwijl jij wast. Je kunt dan met z’n tweeën 4 auto’s per uur doen. 
De arbeidsproductiviteit per persoon per uur is dan 
..............................................................................................

Slide 37 - Tekstslide

Een vriendje wil wel helpen. Hij zuigt terwijl jij wast. Je kunt dan met z’n tweeën 4 auto’s per uur doen. 
De arbeidsproductiviteit per persoon per uur is dan 
4/2 = 2 auto’s (€ 20)

Slide 38 - Tekstslide

Specialisatie
Door specialisatie en arbeidsdeling ligt de arbeidsproductiviteit hoger en de kosten dus ......................... Het lijkt dus logisch je te specialiseren in iets waar je het best in bent en dan vervolgens met anderen te ruilen (die weer ergens anders het beste in zijn).

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video