SMC - h3b, herhalingsles 7-12

Welkom!
Hoofdstuk 2: "De verdeling van het inkomen"
Welkom!
Hoofdstuk 2: "De verdeling van het inkomen"
1 / 87
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 87 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Hoofdstuk 2: "De verdeling van het inkomen"
Welkom!
Hoofdstuk 2: "De verdeling van het inkomen"

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhaling, hoofdstuk 2: "De verdeling van het inkomen"
- Aan de slag!!!
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omschrijf in eigen woorden wat het primaire inkomen is

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn overdrachtsinkomen?

A
Inkomsten die je krijgt als uitkering, zoals WW.
B
Inkomen die je krijgt als je overgedragen wordt.
C
Inkomen die je krijgt bij de overdracht van goederen.
D
Inkomen die je krijgt van je spaargeld, rente.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GÉÉN overdrachtsinkomen?
A
bijstand
B
kinderbijslag
C
huurtoeslag
D
inkomstenbelasting

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om te kunnen produceren heeft een bedrijf productie-factoren nodig.
Kapitaal
Arbeid
Natuur

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hieronder staan vier begrippen. Welke hiervan is GÉÉN productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Salaris
Pacht
Winst

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omschrijf in eigen woorden wat de lorenzcurve aangeeft.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de diagonaal van de Lorenzcurve ...
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
is het inkomen eerlijk verdeeld
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke Lorenzcurve geeft
de grootste inkomens-
ongelijkheid weer? De...
A
groene lijn
B
blauwe lijn
C
rode lijn

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omschrijf in eigen woorden wat cumulatief is.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welvaart
De mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
Wat is welvaart?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!!!
Opdracht:
Ga, voor jezelf, werken. Bereid je voor op de toets.  
Hulp nodig?
1. Gebruik je boek.
2. Vraag aan je klasgenoot.
3. Vraag aan je 
docent.
Klaar?
Meld je bij je docent.
Na ... minuten gaan we klassikaal de opdracht bespreken. Je geeft dan antwoord als je de beurt krijgt. Let op! Je moet je antwoord kunnen 
uitleggen. 
timer
0:00

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omrekenen
timer
2:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even herhalen ..
2.1

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer 1,5 euro op de juiste manier als geldbedrag.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je bent een consument als je.....
A
spaart
B
leent
C
iets koopt
D
reclame maakt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wel toestel wordt uitgeroepen tot beste koop?
(beste prijs-kwaliteitverhouding)
A
iPhone X
B
Samsung S9
C
Huawei P20
D
Samsung Note S9

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je wilt over een jaar een tablet van €395,00 kopen. Je hebt van de winkel nog een tegoedbon van €65,00.
Hoeveel geld moet je maandelijks sparen?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een winkelier koopt een printer in voor €45. Hij wil er 40% winst op maken. Voor welk bedrag gaat de winkelier de printer verkopen?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgavenposten horen bij welke soorten uitgaven? 
Vaste uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven 
eten voor tijdens de pauze
Kleding en schoenen
Vervoer
Telefoonabbonoment
Cadeaus

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen goederen en diensten.
A
Goederen zijn producten die je kan aanraken en diensten niet.
B
Goederen zijn producten die je niet kunt aanraken en diensten wel.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je moet de korting berekenen.
Hoeveel is de korting?
A
€ 8,24
B
€ 12,74
C
€ 46,71
D
€ 39,95

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sociale beïnvloeding 
Commerciële beïnvloeding 

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reken het gemiddelde uit voor het vak Nederlands.
De cijfers zijn: 6,5 -7 - 8,5 - 7,5 - 6 - 8,3

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Consumtenorganisatie
Vergelijkend warenonderzoek
Consumentenbond
Deze organisatie steunt de consument
Een test die een consumentenorganisatie
doet
Een voorbeeld van een consumentenorganisatie

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak de opdrachten van 4.2 en de plusopdrachten

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je doen?
Werk zelfstandig + in stilte!!!
Learnbeat 4.2 A: Taken van de overheid



Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.3 Kun je aan het werk?
Vraag en aanbod van arbeid
Op de arbeidsmarkt is sprake van vraag en aanbod van arbeid:
  • De beroepsbevolking vormt het aanbod van arbeid.
  • De werkgelegenheid vormt de  vraag naar arbeid.

Vraag en aanbod zijn niet altijd in evenwicht!
  • Krappe arbeidsmarkt: Er zijn erg veel vacatures.
  • Ruime arbeidsmarkt: Er is veel werkloosheid.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkgelegenheid

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evenwicht op de arbeidsmarkt?

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bevolking en beroepsbevolking

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsparticipatie

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geregistreerde en verborgen werkloosheid

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Produceren
4.1 Productie

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
  • Ik kan het verband uitleggen tussen produceren en consumeren.
  • Ik kan uitleggen hoe de vier productiefactoren waarde toevoegen aan een product.
  • Ik kan drie verschillende soorten bedrijven onderscheiden en herkennen.
  • Ik kan de arbeidsproductiviteit van een bedrijf berekenen.
  • Ik kan adviezen geven om de arbeidsproductiviteit van een bedrijf te verhogen.

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Hoe maak je dat?
Produceren
  • Produceren is het maken van goederen en leveren van diensten door bedrijven.
  • Consumenten doen soms ook aan zelfvoorziening.
goederen
diensten
zelfvoorziening

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Bedrijfskolom
  • In de bedrijfskolom staan alle bedrijven die
      meewerken aan een product.

  • Door elke bewerking wordt het product meer waard.
      Elk bedrijf voegt waarde toe (toegevoegde waarde)

Toegevoegde waarde = verkoopprijs - inkoopprijs

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de toegevoegde waarde van de meelfabriek?
A
6500 euro
B
2500 euro
C
4000 euro
D
9000 euro

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zo noem je alle bedrijven die meewerken aan het maken van een product:
A
Bedrijfskolom
B
Bedrijfsketting
C
Toegevoege Waarde
D
Producenten

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Productiefactoren
Om te produceren zijn altijd vier productiefactoren nodig:
  • Arbeid
  • Kapitaalgoederen (gebouw, voorraad en machines)
  • Natuur (grondstoffen en ruimte)
  • Ondernemerschap

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
3 soorten bedrijven
Handelsonderneming
Productieonderneming
Dienstverlenend bedrijf

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
3 soorten bedrijven
Er zijn 3 soorten bedrijven
  • Handelsonderneming: verkoopt producten
  • Productieonderneming: maakt producten
  • Dienstverlenend bedrijf: levert diensten

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
  • Ik kan het verband uitleggen tussen produceren en consumeren.
  • Ik kan uitleggen hoe de vier productiefactoren waarde toevoegen aan een product.
  • Ik kan drie verschillende soorten bedrijven onderscheiden en herkennen.
  • Ik kan de arbeidsproductiviteit van een bedrijf berekenen.
  • Ik kan adviezen geven om de arbeidsproductiviteit van een bedrijf te verhogen.

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Aan de slag!



Maken opgave: 1, 4, 5, 6 en 8

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
  • Ik kan het verband uitleggen tussen produceren en consumeren.
  • Ik kan uitleggen hoe de vier productiefactoren waarde toevoegen aan een product.
  • Ik kan drie verschillende soorten bedrijven onderscheiden en herkennen.
  • Ik kan de arbeidsproductiviteit van een bedrijf berekenen.
  • Ik kan adviezen geven om de arbeidsproductiviteit van een bedrijf te verhogen.

Slide 58 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid productie die 1 arbeidskracht levert in een bepaalde tijd.

Arbeidsproductiviteit stijgt door;
  • mechanisatie, automatisatie of robotisering.
  • meer ervaring of hoger opgeleide werknemers.
Hierdoor daalt de kostprijs per product.

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Arbeidsproductiviteit
In een ijssalon werken 12 werknemers. Per dag verkoopt de ijssalon 2.880 ijsjes.

Hoeveel ijsjes produceert één werknemer?

  • Antwoord: 2.880 : 12 = 240 ijsjes per werknemer. Dus de arbeidsproductiviteit van een werknemer is 240 ijsjes.

Slide 60 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Arbeidsproductiviteit
In een koekjesfabriek werken 20 werknemers. Per 40-urige werkweek produceren ze 1.000.000 koekjesdozen.

Hoeveel koekjesdozen produceert 1 werknemer per uur?

  • Antwoord: 1.000.000 : 20 = 50.000 koekjesdozen per werknemer in 1 week.                                        50.000 : 40 = 1.250  koekjesdozen per werknemer per uur.

Slide 61 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
Aan de slag!



Maken opgave: 10, 11 en 12

Slide 62 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4.1 Productie
  • Ik kan het verband uitleggen tussen produceren en consumeren.
  • Ik kan uitleggen hoe de vier productiefactoren waarde toevoegen aan een product.
  • Ik kan drie verschillende soorten bedrijven onderscheiden en herkennen.
  • Ik kan de arbeidsproductiviteit van een bedrijf berekenen.
  • Ik kan adviezen geven om de arbeidsproductiviteit van een bedrijf te verhogen.

Slide 63 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn 
leenmotieven?

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4 leenmotieven
* tijdelijk geldtekort;
* dure aankoop, bijv. auto;
* onverwachte  dringende 
   uitgave, bijv. wasmachine;
* aankoop van een woning     
   (sparen duurt dan te lang)
   = hypothecaire lening).   
Spaarmotieven???
voor een doel, uit voorzorg, voor de rente

Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-- Zie volgende dia video 1 --
* tijdelijk geldtekort;
* dure aankoop, bijv. scooter;
* onverwachte  dringende 
   uitgave, bijv. wasmachine;
* aankoop van een huis     
   (sparen duurt dan te lang)
   = hypothecaire lening).   

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten

Je leent € 5.000 en betaalt dit terug in 12 termijnen van € 470.

Bereken de kredietkosten!


krediet = lening

Slide 67 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten

Je leent € 5.000 en betaalt dit terug in 12 termijnen van € 470.

Bereken de kredietkosten!


Terugbetaald: 12 x € 470      =     € 5.640

Lening was:                                       € 5.000 -

Kredietkosten                                  €     640

                                         

krediet = lening

Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten in % van de lening!!!

Terugbetaald: 12 x € 470      =     € 5.640

Lening was:                                       € 5.000 -

Kredietkosten                                  €     640


--> Hoeveel zijn de kredietkosten in % van het geleende bedrag?

                                         

(640 : 5000) x 100% = 12,8%
Tip
(deel : geheel) x 100%

Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptief krediet

Van de bank

- Persoonlijke lening

- Salariskrediet


Van de leverancier (bijv. winkel of webshop)

- Koop op afbetaling



Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

= hypotheek
= lening voor een onroerend goed (bijv. huis, grond) 

Looptijd meestal 30 jaar.
Huis is dan onderpand!!!
Hypothecaire lening
de bank kan het huis verkopen als je de aflossing + rente niet kunt terugbetalen 

Slide 71 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

JINC - Sollicitatietraining

Slide 72 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

plaatsing
selectie
aanpak
niet bewust vooraf gekozen
verborgen curriculum
resultaatbepaling
betrokkenheid
beoordeling
uitgelokt door leermateriaal en gedrag leerkracht
summatieve evaluatie
20
procesevaluatie
20
impliciete doelen
20
timer
1:30

Slide 73 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Lesdoelen
  • Sollicitatietraining JINC
  • Opdracht - vacature zoeken
  • Afsluiting

Slide 74 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:

  • Weet je wat solliciteren is en wat er allemaal bij komt kijken.

  • Kun je een CV opstellen.

  • Kun je een sollicitatiebrief schrijven.

  • Heb je geoefend met het voeren van een sollicitatiegesprek.


Slide 75 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sollicitatietraining
  • Wat: sollicitatietraining
  • Wanneer: woensdag 28 februari
-Eerste ronde: 09:00-10:15
-Tweede ronde: 10:30 - 11:45 
  • In magister komt te staan in welke ronde je
meedoet

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 77 - Video

Toelichting over hoe het in zijn werk gaat.
Ter voorbereiding
  • De komende periode gaan jullie je voorbereiden op een sollicitatiegesprek:
  1. Je gaat een vacature zoeken waarop je wil solliciteren
  2. Je gaat een CV maken
  3. Je gaat een sollicitatiebrief schrijven

Uiterlijke inleverdatum vacature, cv, sollicitatiebrief: 30 januari bij je mentor
Zet dit in je planner!

Slide 78 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan een baan komen
Solliciteren, hoe doe je dat?


  • Je zoekt een vacature
  • Je stelt een CV op
  • Je schrijft een sollicitatiebrief
  • Je voert een sollicitatiegesprek 

Slide 79 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht - een vacature zoeken
  • Op welke plekken (online en offline) kan je vacatures vinden?

Denk aan:
  • Websites,
  • Social media, 
  • Kranten,
  • ……………
  • ……………

  • Een baan waar je minimaal MBO 4 niveau voor nodig hebt

timer
10:00

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf op welke vacature je hebt gevonden waar je interesse in hebt.

Slide 81 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken
Aan het eind van deze les:

  • Weet je wat solliciteren is en wat er allemaal bij komt kijken.

  • Kun je een CV opstellen.

  • Kun je een sollicitatiebrief schrijven.

  • Heb je geoefend met het voeren van een sollicitatiegesprek.


Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Lesdoelen van de training
  • Cv opstellen
  • Opdracht - CV
  • Afsluiting
Programma (2)

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Lesdoelen van de training
  • Sollicitatiebrief
  • Opdracht - sollicitatiebrief schrijven
  • Afsluiting
Programma (3)

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 
Staafdiagram tekenen
Pak je boek erbij op blz. 77

Slide 86 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staafdiagram
Cirkeldiagram
Extra uitleg
In een staafdiagram zie je in één oogopslag de verschillen tussen groepen.

Slide 87 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies