C1, Les 1 Onze moedertaal, onze bewuste kennis

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
nederMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Terugblik vorige les
Stillezen
Enquête
Uitleg leesstrategieën 
PAUZE
Begrijpend lezen
Zelf kiezen
Evalueren 
Vooruitblik 

Slide 2 - Tekstslide

Wat ging goed?
- zelfstandig werken met de woordenschat
- snel aandacht voor docent
- in stilte de toets gemaakt


Wat kan beter?
- niks, ga zo door kanjers!

Wat heb je geleerd?
- je hebt de woordjes voor de woordenschattoets geleerd



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Enquête vragen maken

Slide 5 - Tekstslide

Welke leesstrategieën
ken je?

Slide 6 - Woordweb

Vragen stellen
Voorkennis gebruiken 

Slide 7 - Tekstslide

Visualiseren

Voorspellen

Slide 8 - Tekstslide

Wat doe je als je gaat modelen?
A
Voor fotomodel spelen
B
Een plaatje maken in je hoofd
C
Hardop denken bij wat je leest
D
De verwijswoorden opzoeken

Slide 9 - Quizvraag

De docent doet het voor (modelen)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoel
Begrijpend lezen

Je kunt de strategie voorspellen inzetten en (delen van) een tekst voorspellen
Je kunt de strategie voorkennis gebruiken inzetten







Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Heb je nog vragen? Ga naar de extra uitleggroep!
Ga dan naar de extra uitleggroep!

Slide 15 - Tekstslide

De docent doet het voor (modelen)

Slide 16 - Tekstslide

Let op:
Op de volgende pagina staat de gehele tekst 'Onze moedertaal, onze onbewuste kennis'. 

Begin niet gelijk met lezen. Ga eerst naar 'Voor het lezen', waar de opdrachten vóór het lezen staan.


Slide 17 - Tekstslide

Onze moedertaal, onze onbewuste kennis  

 Om te beginnen een klein testje: ‘Ik vind dat een mooie huis.’ Klopt deze zin? Waarschijnlijk weet jij wel dat deze zin niet klopt en dat het ‘Ik vind dat een mooi huis.’ moet zijn. Maar waarom is ‘Ik vind dat een mooie kast.’ dan wel goed?  Weet jij welke regel hieraan ten grondslag ligt? Grote kans dat je dat niet kunt uitleggen.   Eigenlijk is het heel bijzonder dat wij de hele dag allerlei taalregels toepassen, zonder dat we hier echt bij stilstaan. Je zou kunnen zeggen dat wij deze taalregels kennen, maar tegelijkertijd ook niet kennen. Al deze regels zitten ergens onbewust in onze hersenen opgeslagen en zijn ons blijkbaar vanaf kinds af aan met de paplepel ingegoten. Hoe werkt dit? Hoe leren wij onze moedertaal?

 Er is in de afgelopen decennia veel onderzoek gedaan naar hoe kinderen hun moedertaal verwerven. Wetenschappers hebben verschillende visies op hoe een kind een taal leert. 
Lange tijd is er door wetenschappers gedacht dat het leren van een taal eigenlijk alleen maar een kwestie van imiteren is. Daarmee bedoelen ze dat ouders tegen hun kind praten en dat kinderen de woorden en zinnen als een soort papegaai opslaan en daarna precies zo nazeggen.  
    De beroemde Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky was ervan overtuigd dat kinderen meer deden dan alleen imiteren. Hoe kun je anders verklaren dat kinderen ook dingen zeggen als ‘ik loopte’ en dat dit zelfs na vele verbeteringen (‘Nee, het is: ik liep’) blijven doen? Het is toch niet mogelijk dat kinderen de vorm ‘ik loopte’ ooit van hun ouders hebben gehoord? Het is daarentegen wel mogelijk dat kinderen ooit ‘ik werkte’ hebben gehoord en daarmee hebben onthouden dat je in de verleden tijd stam+te krijgt. Volgens Chomsky wijst dit op het idee dat kinderen grammaticale regels kunnen opmerken, onthouden en toepassen. Chomsky geloofde daarom dat kinderen ter wereld komen met een aangeboren taalvermogen. 

Slide 18 - Tekstslide

Dit aangeboren taalvermogen zit in de hersenen en is bij de geboorte van elk kind in de wereld hetzelfde. Je zou het aangeboren taalvermogen kunnen vergelijken met duizenden lichtknopjes die aanstaan in de hersenen op het moment dat een kind geboren wordt. Het kind staat dan nog open voor elke taal en bijbehorende (grammaticale) regels. Op het moment dat een kind zijn ouders hoort praten, selecteert hij de regels die voor zijn moedertaal van toepassing zijn. Sommige lichtknopjes zet het kind dan uit en andere lichtknopjes laat hij juist aan. 




Een voorbeeld van zo’n lichtknopje is de woordvolgende in een hoofdzin. Het Nederlands heeft in een hoofdzin een SVO-volgorde. Dat houdt in dat eerst het onderwerp komt (het Subject), dan het werkwoord (Verb) en dan het lijdend voorwerp (het Object). Kijk maar naar deze zin:
Jan slaat Piet.  
S       V     O  

Het is duidelijk dat Jan degene is die de actie uitvoert en dus het onderwerp is en dat Piet het slachtoffer en in deze zin het lijdend voorwerp is. Niet elke taal houdt deze volgorde standaard in de hoofdzinnen aan. Er zijn ook SOV-talen, zoals het Turks. In deze taal komt in een hoofdzin ook eerst het onderwerp (het Subject), maar deze wordt gevolgd door het lijdend voorwerp (het Object) en pas als laatste door het werkwoord (Verb). De voorbeeldzin ‘Jan slaat Piet.’ ziet er in het Turks zo uit:  
Jan Piet mağazaları.
  S     O        V  

Naast deze SVO en SOV-volgorde zijn er meer volgordes mogelijk in talen. Volgens de theorie van Chomsky zal een kind automatisch opmerken welke volgorde zijn moedertaal aanhoudt en dit lichtknopje aandoen. 

Slide 19 - Tekstslide

Op deze manier doet een kind dat voor alle elementen uit de taal en zo ontstaat uiteindelijk het unieke patroon van lichtknopjes van de taal die het kind leert. 
      Uit onderzoek blijkt dat dit aan- en uitzetten van de lichtknopjes heel snel kan gaan. Zo is met een experiment aangetoond dat baby’s al vrij snel na hun geboorte een onderscheid kunnen maken tussen hun moedertaal en een vreemde taal. Ook kunnen baby’s al na acht maanden bepaalde klanken niet meer horen als deze niet in hun moedertaal voorkomen. In het Chinees bestaat er bijvoorbeeld geen verschil tussen de klank van de letter ‘r’ en de letter ‘l’. Een Chinese baby van acht maanden oud kan dus niet meer het verschil tussen woord ‘lood’ en ‘rood’ horen, terwijl een Nederlandse baby van acht maanden dit wel kan.                             Anders dan voor klanken, kan een kind uiteraard nog wel wat aan de lichtknopjes schakelen. Zo kan een kind er na een tijdje achter komen dat hij een lichtknopje toch onjuist uit had gezet, bijvoorbeeld dat je niet bij elk werkwoord in de verleden tijd stam+te krijgt, maar dat er ook sterke werkwoorden als                                        
 ‘lopen’ bestaan. Een kind kan dan volgens Chomsky zijn set met lichtknopjes alsnog aanpassen. 

Tot op de dag van vandaag zijn wetenschappers het niet met elkaar eens over welke theorie de juiste is. Sommigen geloven nog steeds dat taalverwerving alleen een zaak van imitatie is, anderen geloven heilig in de theorie over het aangeboren taalvermogen en weer anderen geloven dat beide theorieën gecombineerd moeten worden of ontwikkelen een totaal nieuwe theorie. Hopelijk zal in de toekomst blijken welke wetenschapper het bij het rechte eind heeft. Tot die tijd blijft het toch een wonder dat wij als mensen onbewust zoveel taalregels kennen.

Slide 20 - Tekstslide

Voor het lezen
Vraag 1: Lees de tekst orienterend. 
Bekijk de tekst. Lees de titel. Kijk naar anders gedrukte woorden en de plaatjes. Lees nog niet de inleiding. 
Schrijf op de volgende slide drie woorden op waar de tekst volgens jou over gaat. 

Slide 21 - Tekstslide

Waar gaat deze tekst over?
Schrijf drie woorden.

Slide 22 - Woordweb

Slide 23 - Tekstslide

2. In de eerste alinea wordt de vraag gesteld waarom is het ‘een mooi huis’, maar ‘een mooie kast’ is.
Bedenk in tweetallen de verklaring hiervoor.

Slide 24 - Open vraag

3. De inleiding sluit af met de vraag hoe wij de regels van onze moedertaal leren. Bedenk welk antwoord je in het middenstuk van de tekst verwacht. In andere woorden: hoe denk jij dat wij onze moedertaal leren?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

4. Lees nu de hele tekst precies

Slide 27 - Tekstslide

Vragen invullen 
Vraag 5, 6, 7 en 9 vul je in op het werkblad.

Slide 28 - Tekstslide

5. In de tekst zijn moeilijke woorden en uitdrukkingen onderstreept. Schrijf op wat deze woorden en uitdrukkingen betekenen. Maak gebruik van woordraadstrategieën als je de betekenis niet gelijk weet.      
Ten grondslag liggen aan     …………………………………………………… 
Met de paplepel ingegoten      …………………………………………………… 
Moedertaal        …………………………………………………… 
Verwerven        …………………………………………………… 
Decennia        …………………………………………………… 
Visies         ……………………………………………………
  Imiteren        ……………………………………………………
  Vreemde taal        …………………………………………………… 
Het bij het rechte eind hebben           ……………………………………………………  

Slide 29 - Tekstslide

6. Er worden in de tekst twee theorieën besproken over hoe een kind een taal leert.  Vul de tekst hieronder aan.
De eerste theorie gaat ervan uit dat kinderen een taal leren door............................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
De tweede theorie is ontwikkeld door................................. en gaat ervan uit dat kinderen een taal leren door .................................................................................... omdat ...................................................................................................................................................................  ................................................................................................................................................................................

Slide 30 - Tekstslide

7.In de tweede alinea van de inleiding staat de volgende zin: ‘Je zou kunnen zeggen dat wij deze taalregels kennen, maar tegelijkertijd ook niet kennen.’ Leg uit wat er met deze uitspraak bedoeld wordt. 
............................................................................................

Slide 31 - Tekstslide

8. In de tekst wordt gesteld dat het Nederlands in hoofdzinnen een SVO-volgorde aanhoudt.
Toch is het in het Nederlands soms ook mogelijk om een andere volgorde aan te houden, bijvoorbeeld in vraagzinnen en bijzinnen.
Maak een vraagzin van de zin: Jan slaat Piet.
Welke volgorde heeft deze zin nu? Kies uit:

A
SOV
B
SVO
C
VOS
D
VSO

Slide 32 - Quizvraag

8. B. De volgorde van deze bijzin(het onderstreepte deel van de zin) klopt niet: Sarah vertelde dat JAN SLAAT PIET.

Verbeter de zin en kies in welke volgorde de bijzin wel moet staan:
A
SVO
B
SOV
C
VOS
D
VSO

Slide 33 - Quizvraag

9. Samenvatten
Stel, je moet de informatie uit deze tekst leren voor een toets. Je besluit een spiekbriefje te maken. Zorg dat je kort de belangrijkste informatie uit de tekst schrijft. Je moet daarbij minimaal 5 moeilijke woorden uit opdracht 5 gebruiken. Ga op een manier te werk dat de kern voor JOU duidelijk is. Dit mag dus ook schematisch zijn. 

Slide 34 - Tekstslide

Wat ga je doen? Kies uit:
  1. Kijk naar de volgende  2 SHEETs en voer de opdracht uit.
  2. Begrijpend lezen oefenen via SCORE
  3. Ga naar de optionele opdracht in deze LessonUp.

Slide 35 - Tekstslide

Optionele opdracht 
10. Je gaat straks een aflevering voorbereiden en presenteren van het programma ‘Hoe zit dat?’, een programma dat wetenschappelijke verklaringen geeft voor alledaagse dingen. Het programma is gericht op kinderen tussen de 10 en de 14 jaar. Je moet in twee minuten vertellen hoe een kind een taal verwerft. Gebruik hiervoor de informatie uit de leestekst.  Bereid deze aflevering in tweetallen voor. De docent vertelt hoe lang je de tijd hebt om dit voor te bereiden.  

Zie de volgende slide voor de punten waar je op moet letten. 

Slide 36 - Tekstslide

Let op de volgende punten:

  - Het programma begint met een korte inleiding die afgesloten wordt met een vraag.  
- Het antwoord op deze vraag moet in de leestekst te vinden zijn. Met behulp van de informatie uit de leestekst geef je dan ook kort en bondig antwoord op deze vraag.
  - Je verwerkt vijf moeilijke woorden uit opdracht 5.  
- Je praat duidelijk en op een enthousiaste manier.  
- Je sluit af met een uitsmijter.  

  Een aantal tweetallen wordt aan het eind van de les gevraagd de aflevering te presenteren.   

Slide 37 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat ging goed?
  • Wat kan de volgende keer beter?

Slide 38 - Tekstslide

We gaan aan een film kijken (na het doornemen van de theorie)

Wat ga je doen of wat neem je mee?
  • Schooltaalwoorden M t/m Z 
  • Theorie leren

Slide 39 - Tekstslide

Reminder voor de docent (modelen)

  • Titel: Op reis en toch naar school. (voorspellen, waar zal de tekst over gaan?)
  • Leerplichtambetnaar (voorkennis, wat doet hij/zij)
  • Gewichtige omstandigheden (voorspellen, wat zal dat zijn?)
  • Kinderbijslag (voorkennis, wat is dat ook al weer?)
  • Wereldschool (voorspellen, wat zal dat zijn?)

Slide 40 - Tekstslide

Reminder voor de docent (modelen)
 
  • Lijkt het de leerling een leuke tekst? (voorspellen)
  • Is er iets in de tekst wat hij/zij doet denken aan iets in je eigen leven? (voorkennis)

Slide 41 - Tekstslide