421 - Les 4 - Schrijven (betoog)

Betoog schrijven

Hoe overtuig je anderen?
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Betoog schrijven

Hoe overtuig je anderen?

Slide 1 - Tekstslide

Een stelling is hetzelfde als een standpunt.

  • NIET WAAR! 

Slide 2 - Tekstslide

Stelling

Een stelling is een duidelijke uitspraak waarvan je vindt dat deze waar of onwaar is.

Slide 3 - Tekstslide

Standpunt
Een standpunt is jouw persoonlijke mening of opvatting over een bepaald onderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Je mening geven is voldoende om iemand te overtuigen.

  • NIET WAAR! 

Slide 5 - Tekstslide

Met een argument geef je aan waarom je iets vindt.

  • WAAR! 

Slide 6 - Tekstslide

Argument
Een argument is een reden of bewijs dat je gebruikt om anderen te overtuigen van jouw standpunt.

Slide 7 - Tekstslide

Een betoog is objectief

  • NIET WAAR! 

Slide 8 - Tekstslide

Betoog
Een betoog is een tekst waarin je met behulp van argumenten probeert anderen te overtuigen van jouw standpunt.
Een betoog is subjectief.

Slide 9 - Tekstslide

Een betoog heeft geen titel

  • NIET WAAR! 

Slide 10 - Tekstslide

De titel mag een vraagzin zijn.

  • NIET WAAR! 

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is de inleiding van een betoog belangrijk?



  • aantrekkelijke opening spreekt de lezer aan
  • introduceert het onderwerp 

Slide 12 - Tekstslide

Inleiding 
  • Schets een herkenbare situatie waar de lezer zich in herkent.
  • Geef een voorbeeld dat aansluit bij het onderwerp.
  • Speel in op het belang van de lezer en spreek hem persoonlijk aan.
  • Vertel een anekdote (een interessant/grappig verhaal).
  • Citeer een bekend persoon die iets over het onderwerp heeft gezegd.

- Stel één of meerdere vragen aan de lezer (waarvan je de antwoorden verwerkt in de kern of in het slot).
Je mag ook meerdere manieren combineren

Slide 13 - Tekstslide

Inleiding 
  • Vertel een interessant weetje / feit wat je lezer waarschijnlijk nog niet weet.
  • Stel één of meerdere vragen aan de lezer (waarvan je de antwoorden verwerkt in de kern of in het slot).

                 Je mag ook meerdere manieren combineren

Slide 14 - Tekstslide

Het doel van een betoog is informeren

  • NIET WAAR! 

Slide 15 - Tekstslide

Kern
  • Argumenten die jouw standpunt onderbouwen
  • Tegenargument
  • Weerlegging van het tegenargument
    (bij een weerlegging haal je het tegenargument onderuit)


Slide 16 - Tekstslide


1. Argumenten opbouwen



- Ieder argument behandel je in een nieuwe alinea. 

- De opbouw van een argument kun je uitwerken aan de hand van het AUB-model. 


Slide 17 - Tekstslide


1. Argumenten opbouwen

Slide 18 - Tekstslide

2. Tegenargument noemen 
- Dit doe je, omdat je hiermee kunt laten zien dat je hebt nagedacht over eventuele nadelen of andere meningen. 
- Zorg ervoor dat dit argument niet jouw hele betoog onderuit haalt.
Bijvoorbeeld: 
Iedereen mag toch zelf bepalen hoe (on)gezond hij/zij leeft?

Slide 19 - Tekstslide

3. Tegenargument weerleggen
- Leg uit waarom dit argument niet klopt of niet belangrijk is, hiermee maak je jouw argumenten sterker.

Bijvoorbeeld: Het mag wel zo zijn dat het jouw keuze is om te roken, maar uiteindelijk zijn wij hier als samenleving de dupe van. Jij gaat namelijk roken, wordt ziek en iedereen betaalt vervolgens mee aan jouw (zorg)kosten!

Slide 20 - Tekstslide

Soorten argumenten: FEIT
Door argumenten te combineren, maak je je betoog sterker.

Je argument is een controleerbaar feit. Argumenten op basis van onderzoek, vallen hier ook onder.
Bijvoorbeeld: De iPhone 11 is het goedkoopst bij Vodafone (argument), dus daar kun je hem het beste kopen (standpunt).



Slide 21 - Tekstslide

Soorten argumenten: VERGELIJKING

Je vergelijkt twee situaties en als er overeenkomsten zijn, trek je de conclusie: als het in één geval zo is, zal het in het geval van mijn standpunt ook zo zijn.
Bijvoorbeeld: Als Stefan meegaat, wordt het gezellig (standpunt). De vorige keer dat hij meeging, was het een geslaagd feestje (argument).

Slide 22 - Tekstslide

Soorten argumenten:
AUTORITEIT

Je ondersteunt je argument met een uitspraak van een deskundige/expert. Dat is iemand met autoriteit op dat vlak (hij/zij weet er veel van).

Bijvoorbeeld: Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het reisadvies voor Spanje bestempeld met ‘code oranje’ (argument). Ik zou als ik jou was niet naar Spanje op vakantie gaan (standpunt).

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld van een objectief argument zijn regels en wetten

  • WAAR! 

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld van een subjectief argument zijn feiten

  • NIET WAAR! 

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeelden objectieve argumenten
  • Wetenschappelijke gegevens
  • Feiten
  • Regels en wetten
  • Gezag en autoriteit 

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeelden subjectieve argumenten
  • Vermoedens
  • Ervaringen
  • Gevoelens en emoties
  • Normen en waarden
  • Geloof / overtuiging

Slide 27 - Tekstslide

In het slot vertel je nieuwe informatie

  • NIET WAAR! 

Slide 28 - Tekstslide

In het slot herhaal je je stelling

  • WAAR! 

Slide 29 - Tekstslide

Slot
  • Je herhaalt je stelling en vat de belangrijkste argumenten samen. 
  • Geef geen nieuwe informatie meer. 
  • Sluit je betoog af met een uitsmijter / slotzin.



Slide 30 - Tekstslide

Slot
- Citeer een bekende quote (zet er altijd bij van wie deze is) of gebruik een eigen quote.
- Gebruik een vorm van beeldspraak (spreekwoord, uitdrukking, metafoor).
- Kom terug op een element uit de inleiding (bijv. de anekdote of de vragen).
- Spreek je lezers nog een keer persoonlijk aan.


Slide 31 - Tekstslide

Samenvattend: indeling betoog
Passende titel
* Inleiding: anekdote en je stelling
* Kern: verschillende alinea's
  1. argument vóór 1 + uitleg
  2. argument vóór 2 + uitleg
  3. argument vóór 3 + uitleg
  4. argument tégen 1 + weerlegging
* Slot: conclusie + herhalen stelling en een paar argumenten

Slide 32 - Tekstslide

Hoe schrijf je een betoog?
  1. Ga brainstormen (in woorden noteren wat je weet en denkt over een bepaald onderwerp).
  2. Formuleer je standpunt (in feite de conclusie) en bedenk een leuke/goede/aansprekende anekdote.
  3. Argumenten vóór noteren.
  4. Argumenten tégen noteren.
  5. Formuleer de laatste alinea (de conclusie).


Slide 33 - Tekstslide

Hoe schrijf je een betoog?
  1. Schrijf in klad de kern van het verhaal
  2. Schrijf in klad de eerste alinea. De eerste alinea moet heel               goed zijn en 100 procent aansluiten op je betoog. 
  3. Verzin een passende titel.
  4. Controleer je tekst op: inhoud, zinsbouw, spelling en                          interpunctie
  5. Schrijf je tekst in het net.

Slide 34 - Tekstslide

Opdrachten in boekje
3F Betoog schrijven, maak de opdrachten:
              5
              6 (1,2,3)
              7
              8
Als je klaar bent, dan ga je een betoog schrijven

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht- betoog schrijven
- Abortus moet overal ter wereld worden gelegaliseerd.
-  De overheid mag zich bemoeien met mensen met                               overgewicht.
- Vrouwen zijn betere opvoeders dan mannen.

Het betoog wat jij gaat schrijven hoeft niet lang te zijn, als je er maar voor zorgt dat alles erin staat.

Slide 36 - Tekstslide

Schrijf je betoog
  • Gebruik het stappenplan voor het schrijven van je kladversie
  • Denk ook alinea's, tekstverbanden en signaalwoorden
  • Titel, inleiding, middenstuk, argumenten, slot, conclusie
  • Controleer je tekst goed!


Slide 37 - Tekstslide

Schrijf je betoog
  • Schrijf je eindversie in Word en lever het in op CumLaude.
  



Slide 38 - Tekstslide