Examen schrijven 3F

Examenteksten schrijven
Korte berichten
Zakelijke brieven
Artikelen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Examenteksten schrijven
Korte berichten
Zakelijke brieven
Artikelen

Slide 1 - Tekstslide

Waar moet je op letten? 
Heel belangrijk is de indeling van je tekst! 

Slide 2 - Tekstslide

Examenduur: 60 minuten
Let op:
  • Zorg dat je alle opdrachten volledig maakt, minimaal 80%
  • Let op: spelling, zinsbouw en interpunctie
  • Samenhang, verbindingswoorden
  • Doel + afstemming op publiek,
  • Woordgebruik,
  • Leesbaarheid

Slide 3 - Tekstslide

Beoordeling van het examen schrijven
  • Is de tekst leesbaar en adequaat? Minimum aantal woorden?
  • Inhoud
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordenschat en woordgebruik
  • Spelling, interpunctie en grammatica
  • Leesbaarheid

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijke brief

- je schrijft naar een bekende

- datering

- elke aanhef is goed

- doel mag onduidelijk zijn

- indelen in alinea's

- naam eronder

Zakelijke brief

- vaste indeling

- niet met: "Ik" beginnen

- Geachte heer, mevrouw,

- inleiding, midden, slot

- afsluiting

- handtekening en naam

- formeel taalgebruik

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijke brief

- je schrijft naar een bekende

- datering

- elke aanhef is goed

- brief kan een doel hebben, maar hoeft niet

- indelen in alinea's

- naam eronder

Zakelijke brief

- vaste indeling

- niet met ik beginnen

- Geachte heer, mevrouw,

- inleiding, midden, slot

- afsluiting

- handtekening en naam

Slide 6 - Tekstslide

Waar moet je op letten bij het schrijfexamen?
  1. Lees de opdracht goed door en voer de opdracht precies uit.
  2. Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  3. Spaties na de komma en na de punt.
  4. Een brief krijgt een aanhef, een artikel een titel. 
  5. Na een titel of deeltitels/tussenkopjes krijg je geen  punt.

Slide 7 - Tekstslide

Zakelijke brieven of e-mail
Bereid eerst de inhoud voor met behulp van vragen (wie, wat welke informatie):
  1. eerste alinea: aanleiding, reden of situatie beschrijven
  2. volgende alinea's: situatie toelichten, sluit af met wat je van de ontvanger wilt.
  3. laatste alinea: twee passende slotzinnen
Denk ook aan de vaste onderdelen van een brief/e-mail.

Slide 8 - Tekstslide

Aanhef

Geachte heer, mevrouw,

Geachte mevrouw De Wit,

Geachte heer Van der Laan,

Titel

De beste snoeischaar

Mijn buitenlandstage

Het Zone college: de leukste school

Slide 9 - Tekstslide

Artikelen/verslag
  • Elk artikel/verslag bestaat uit: inleiding, kern, slot.

  • Tijdens het schrijfexamen heb je geen toegang tot internet; informatie haal je uit: examenopdracht, bron of bedenk je zelf.
  • Bedenk een passende titel en eventueel kopjes.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een goede titel?
A
Slangen als huisdier.
B
Slangen als huisdier
C
Titel: Slangen als huisdier
D
Zijn slangen goede huisdieren?

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de enige goede aanhef?
A
Geachte gemeente,
B
Geachte mevrouw t. Witsma,
C
Geachte heer Witsma,
D
Geachte mensen van de helpdesk,

Slide 12 - Quizvraag

Welke aanhef is juist?
A
Geachte heer, mevrouw,
B
Geachte Piet,
C
Geachte mevrouw Patricia de Vries,
D
Geachte mevrouw De Vries,

Slide 13 - Quizvraag

Conventies zakelijke brief
  1.  Afzender
  2. Datering
  3. Adressering
  4. Betreft
  5. Aanhef
  6. Briefinhoud
  7. Ondertekening
  8. Bijlage (n)

Slide 14 - Tekstslide


Voorbereiding examen schrijven 3F


Drie opdrachten:

- Wervende tekst (marketing)

- Intern advies

- Zakelijke brief


Slide 15 - Tekstslide

Welke afsluiting is juist?
A
Hoogachtend, handtekening Bedrijfsnaam Naam, functie
B
Hoogachtend, handtekening Naam, functie Bedrijfsnaam
C
Hoogachtend, Naam, functie Bedrijfsnaam handtekening
D
Hoogachtend, Bedrijfsnaam handtekening Naam, functie

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de 5W+H-vragen?
A
wanneer, waarheen, waartoe, welke, waarom en hoezo
B
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
C
want, wat, wie, waarom, welke en hoe laat
D
voor wie, met wie, wanneer, waar naartoe, met wat, hoe

Slide 17 - Quizvraag

Stukje ww-spelling

Slide 18 - Tekstslide

Hij wordt door zijn compagnon slecht (behandelen).






Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen




27







Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.








Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.







Differentiëer






Differentiëer





Extra oefening









Extra uitdaging









Instellingen









































Youtube

2:30












































Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen




27







Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.








Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.







Differentiëer






Differentiëer





Extra oefening









Extra uitdaging









Instellingen









































Youtube

2:30





































Zijn compagnon heeft hem lelijk (behandelen).




A
behandelt
B
behandeld

Slide 19 - Quizvraag

Je (geloven) toch niet alle verhalen die dat meisje je (vertellen).
A
geloofd, verteld
B
geloofd, vertelt
C
gelooft, verteld
D
gelooft, vertelt

Slide 20 - Quizvraag

Het verliefde stelletje liep naar het (verlaten) strand.
A
verlate
B
verlaatte
C
verlaten
D
verlaatten

Slide 21 - Quizvraag

Rekening houden met lezers
Als je schrijft, moet je rekening houden met je lezers:
- Passende context
- Helder formuleren
- Geen overbodig moeilijke woorden gebruiken
- Maak de zin niet onnodig lang, bijvoorbeeld max. 1 komma

Slide 22 - Tekstslide

Andere regels

Slide 23 - Tekstslide

Modewoorden
Vaak gebruikte woorden zonder duidelijke, vaststaande of door iedereen gedeelde betekenis
--> Vaak maar een korte tijd populair
--> Vaak afkomstig uit de jeugdtaal, straattaal of popcultuur

''Hij is echt een baas.'' 
''Het feestje was episch.''

Slide 24 - Tekstslide

Beoordeling uitwerking opdracht





  • Als je alle 7 onderdelen op niveau uitwerkt, scoor je een 6,0 als cijfer.
  • Je mag maar op 1 onderdeel een onvoldoende scoren.

0 punten
Het onderdeel is onvoldoende uitgewerkt
1 punt
Het onderdeel is precies op niveau uitgewerkt
2 punten
Het onderdeel is boven niveau uitgewerkt

Slide 25 - Tekstslide

Goed voorbeeld van samenhang
"Ik denk dat ik de juiste persoon ben voor dit project, omdat ik ook goed met mensen van alle leeftijden om kan gaan en graag dieren en mensen help. Ook spreek ik goed Nederlands en Engels. Verder vind ik het altijd leuk om over nieuwe culturen te leren en te zien hoe mensen in andere landen dagelijks leven."


"Zoals ik al eerder benoemde, is dit project voor mij weggelegd."

Slide 26 - Tekstslide

Laatste check
  • inhoud (zit alles er in?)
  • opbouw inleiding, kern, slot
  • afstemming doel en doelgroep
  • woordgebruik en woordenschat
  • taalverzorging
  • leesbaarheid (gebruik kopjes)

Slide 27 - Tekstslide