In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
BEGRIPPENLIJST
genotype
fenotype
karyogram
autosomen
homologe chromosomen
geslachtschromosomen
gen
allel
heterozygoot
homozygoot
dominant
recessief
intermediair fenotype
recombinatie
non-disjunctie
stamboom
Slide 1 - Tekstslide
Wat zien we hier?
A
2 zusterchromatiden
B
2 homologe chromosomen
Slide 2 - Quizvraag
Zie ook
Binas
70A
of meiose (!)
Slide 3 - Tekstslide
Zie ook Binas
70B
In Binas 70C vind je in combinatie met 70D de genlocaties van enkele genen van de mens.
Slide 4 - Tekstslide
Meiose
Binas
86D
Slide 5 - Tekstslide
Doordat de homologe chromosomen tijdens meiose I willekeurig t.o.v. elkaar liggen, kan een mens minstens .... verschillende geslachtscellen maken.
A
23
B
46
C
232
D
223
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer kan een monosomie of trisomie ontstaan?
A
Tijdens mitose
B
Tijdens meiose I
C
Tijdens meiose 2
D
Tijdens mitose, meiose I en meiose 2
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Gelijke en ongelijke genenparen
voor
gelijke genen
ongelijke genen
Slide 10 - Tekstslide
Gelijke en ongelijke genenparen
Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een (of meerdere) eiwitten.
Elk chromosoom bevat vele genen.
Een mens heeft (geschat) ongeveer 21.000 genen, verdeeld over alle chromosomen.
Alle genen in één celkern samen vormen het genotype.
Antwoord op vraag 1 van opdracht 10a. Er bestaan dus ook ongelijke genenparen.
Slide 11 - Tekstslide
Allelen
Genen coderen voor erfelijke eigenschappen: Haarkleur
Allelen zijn varianten van genen: blond, bruin
Er bestaan vaak veel verschillende allelen van een gen
Een mens ontvangt altijd maar twee van deze allelen van elk gen: allelenpaar
Deze allelen kunnen hetzelfde zijn of verschillend.
Slide 12 - Tekstslide
Allelen
Allelen kunnen dominant (A) of recessief (a) zijn
Het dominante allel komt altijd tot uiting in het fenotype
Het recessieve allel komt alleen tot uiting in het fenotype als een dominante allel afwezig is.
Slide 13 - Tekstslide
Homozygoot vs heterozygoot
Twee dezelfde allelen voor één eigenschap: Homozygoot
Bijvoorbeeld AA of aa
Daarom is het belangrijk om dit aan te geven! AA = homozygoot dominant
aa = homozygoot recessief
Twee verschillende allelen voor één eigenschap: Heterozygoot
Slide 14 - Tekstslide
Door recombinatie kunnen combinaties van allelen nieuwe fenotypen veroorzaken: genetische variatie!
Slide 15 - Tekstslide
Zo is het eigenlijk:
Meerdere allelenparen werken samen aan één erfelijke eigenschap
Slide 16 - Tekstslide
Goed om te onthouden:
Slide 17 - Tekstslide
Wat nu als je onder de F1 het volgende opvalt:
Fenotype-verhouding F1
Genotype ouders
1 : 1
=>
P Aa x aa
3 : 1
=>
P Aa x Aa
1 : 2 : 1
=>
P AzAw x AzAw
alle nakomelingen hebben een gelijk fenotype...
=>
vrij veel kan...
je weet het niet.
P AA x AA
P aa x aa
P AA x aa
P AA x Aa
Slide 18 - Tekstslide
Kruisingsschema
Slide 19 - Tekstslide
F1
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
F1
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
Twee basis-kruisinigen die je uit je hoofd moet weten!
P Aa x Aa
P Aa x aa
F1 fenotypeverhouding = 3 : 1
genotypeverhouding = 1 : 2 : 1
F1 fenotypeverhouding = 1 : 1
genotypeverhouding = 1 : 1
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld stamboom
I
II
III
Slide 21 - Tekstslide
Extra vraag erfelijkheid. Gebruik een stamboom!
Een opa is lijdt aan een recessieve autosomale aandoening. Oma niet, en zij is ook geen drager.
De kans dat een willekeurige persoon drager is van dit recessieve allel is 1/700.
De opa krijgt een gezonde zoon en dochter. De zoon en dochter krijgen binnenkort bijna tegelijkertijd een kind. -Hoe groot is de kans dat die kinderen lijden aan deze erfelijke aandoening?