J&O hoofdstuk 7

J&O hoofdstuk 7 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

J&O hoofdstuk 7 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Belegginen
- AOW VS pensioen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke heeft meestal het hoogste risico?
A
Sparen
B
Aandelen
C
Staatsobligaties
D
Bitcoins

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer de marktrente stijgt, dan .......de vraag naar aandelen
A
stijgt
B
daalt
C
blijft ....gelijk

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Obligaties met een langere looptijd kennen een ..... rente dan een obligatie met een korte looptijd
A
hogere
B
lagere
C
minuscule
D
..geen verschil

Slide 9 - Quizvraag


Staatsobligaties: Laag risico (een staatsbedrijf gaat zelden failliet) en daardoor kennen ze een lage beloning (= lage rente)

Bedrijfsobligaties: hoger risico en daarom ook een hogere beloning voor investeerders.

Slide 10 - Tekstslide

Welke vorm van beleggen geeft doorgaans het hoogste gemiddelde rendement?
A
Sparen
B
Obligaties
C
Aandelen
D
Vastgoed

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer bedrijven een lening verkrijgen (van bv. een bank) en ze lopen veel risico, dan
A
betalen ze meer rente
B
betalen ze minder rente
C
moeten ze i.p.v. geld met bitcoins betalen
D
worden ze wanhopig. Zie filmpje

Slide 12 - Quizvraag

Op welke kan je hoogste rendement behalen?
A
Sparen
B
Aandelen
C
Staatsobligaties
D
Niets doen

Slide 13 - Quizvraag

Sparen
Uitstellen van consumptie.
Depositogarantiestelsel tot €100.000

Dat is een garantie van de overheid dat als een bank failliet gaat je spaargeld tot en met de grens niet kwijt raakt.

Slide 14 - Tekstslide

Beleggen in effecten
Aandelen en obligaties
Hoger risico dan sparen
Aandeel
Een aandeel is een deelname in het maatschappelijk kapitaal van een naamloze of besloten vennootschap (NV of BV)
Je krijgt divident = deel van de winst
Prijs ligt aan vraag en aanbod en ligt aan verwachtingen

Slide 15 - Tekstslide

Beleggen in effecten
Invloed van rentestand:
Direct: rente is voor ondernemingen een kosten post, dus lagere winstverwachting, dus vraag neemt af. (klein effect)

Indirect: de ECB verwacht inflatie en wil consumptie afremmen door hogere rente, vraag daalt, dus verkopen en winst van bedrijf ook, dus vraag naar aandelen neemt af.

Slide 16 - Tekstslide

Moral Hazard
Bedrijven nemen hogere risicos als het geld van kleine beleggers gebruikt wordt, ze hoeven zelf niet voor de gevolgen op te draaien!

Asymmetrische informatie want kleine beleggers hebben niet de mogelijkheid te onderzoeken of elke beslissing wel "goed" is.

Slide 17 - Tekstslide

Toezicht
De Nederlandse Bank (DNB) waarborgt hele markt en stabiliteit
Autoriteit Financiele Markten zorgt voor goede manier omgaan financiele instellingen met klanten en elkaar

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een aandeel?
A
Lening aan bedrijf
B
Bewijs van deelname aan kapitaal van bedrijf
C
Lening aan overheid
D
Bewijs v/ deelname aan kapitaal van overheid

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het rendement van aandeel?
A
Dividendrendement
B
Koersrendement
C
A+B
D
Geen van beide

Slide 20 - Quizvraag

Obligaties
Obligaties zijn verhandelbare deelnames aan obligatielening.
Risico's zijn klein dus risicomijdende belegging.
Kortlopende lening heeft minder risico dan langlopende dus je krijgt minder rente.
Couponrente is rente die je krijgt op de nominale waarde die je aan einde lening terugkrijgt.
De koers ligt aan vraag en aanbod. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Geschiedenis
Tot de 2e wereldoorlog waren kinderen verplicht voor hun bejaarde ouders te zorgen, maar "op 14 augustus 1941 formuleerden de geallieerden in het Atlantic Charter de idealen van de vrije wereld, waaronder ‘vrijwaring van gebrek’. 

Dit werd uiteindelijk de verzorgingsmaatschappij zoals wij die kennen.

Slide 23 - Tekstslide

Oudedagsvoorziening
1) AOW - algemene ouderdomswet. Iedereen tussen 15 en pensioenleeftijd bouwt 2% per jaar recht op als je in NL woont. 

70% van minimumloon en daarmee geindexeerd (gaat mee met zelfde percentage).

Betaald dmv omslagstelsel. De werknemers betalen premie en dat wordt omgeslagen naar gepensioneerden. Ik betaal nu en later betalen anderen voor mij - ook ruilen over de tijd ;-)


Slide 24 - Tekstslide

Bedrijfspensioenen
2) Bijna alle werknemers sparen verplicht bij een pensioenfonds voor hun bedrijfstak. Grootste deel betaalt werkgever!

Die beleggen het zodat je uiteindelijk tot max 70% van gemiddelde salaris uitkomt (middelloonstelsel).

De franchise is het deel van je inkomen waar je AOW voor krijgt en daar betaal je geen premies voor bedrijfspensioen over.

Slide 25 - Tekstslide

Eigen besparingen
3) Voor aanvulling op 1e twee pijlers (of als ZZP'er en je geen bedrijfspensioen hebt) sparen mensen zelf via bv:

- spaarrekening
- beleggen
- investeren in onroerend goed

Slide 26 - Tekstslide

Problemen bij AOW
Vergrijzing - door meer ouderen en minder jongeren daalt het aantal mensen met een baan (a) en stijgt het aantal inactieven met recht op uitkering (i).

De i/a ratio stijgt dus - oftwel er moet per actieve meer betaald worden voor de inactieven.
Oplossingen: langer doorwerken (i↓ en a↑)
premies↑
pensioenen ↓

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Verschil AOW en pensioen
Toch bestaat er een verschil tussen de AOW en de rest van uw opgebouwd pensioen. De AOW uitkering is gebaseerd op een omslagstelsel en de rest van uw opgebouwd pensioen is gebaseerd op een kapitaaldekkingsstelsel. Het kapitaaldekkingsstelsel wil zeggen dat u zelf betaald voor uw eigen pensioen. Het omslagstelsel wil zeggen dat iedereen voor elkaar betaald. De jongere generatie werkende op dit moment betaald voor de oudere generatie die een AOW-uitkering krijgen. U kunt zelf kiezen of u een aanvulling wilt op uw AOW-uitkering. Deze vrijheid heeft u bij de AOW niet. Voor de AOW-uitkering moet iedere werkende verplicht meebetalen. Dit is het verschil tussen AOW en pensioen.

Slide 29 - Tekstslide

Kapitaaldekkingstelsel

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Wat zien we in het plaatje van de vorige slide?

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Dekking
Pensioenfondsen beheren het geld van een enorme groep Nederlanders.
Om te voorkomen dat de pensioenpot leeg is voordat de huidige deelnemers ervan kunnen profiteren, zijn er regels opgesteld over de minimaal noodzakelijke dekkingsgraad.

Wanneer de dekkingsgraad onder de 105% komt, zijn pensioenfondsen verplicht maatregelen te nemen. Deze maatregelen moeten erop gericht zijn dat de dekkingsgraad binnen 3 jaar weer boven de 105% komt. Het korten van pensioenuitkeringen is in zo’n geval een reëel gevaar.

Bij een dekkingsgraad tussen de 105% en 112% is het pensioenfonds nog steeds verplicht om maatregelen te nemen, zodat de dekkingsgraad in 15 jaar stijgt.

Pas bij een dekkingsgraad van méér dan 112% mag een pensioenfonds de uitkering van de huidige uitkeringsgerechtigden weer laten stijgen.

Slide 40 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 41 - Tekstslide