Paragrafen vaardighedentoets

Wat was het belangrijkste doel van de inquisitie in de middeleeuwen?
1 / 24
volgende
Slide 1: Open vraag

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat was het belangrijkste doel van de inquisitie in de middeleeuwen?

Slide 1 - Open vraag

Welke uitspraak is onjuist?
A
Een aflaatbrief was volgens Luther niet voldoende om in de hemel te komen.
B
Wat in de Bijbel stond, was volgens Luther belangrijker dan wat de paus zei.
C
Luther wilde het geloof in heiligen afschaffen en een kerk zonder paus aan het hoofd.
D
Maarten Luther uitte zijn kritiek op de kerk aan het eind van de 16e eeuw

Slide 2 - Quizvraag

Waarom vond Luther het zo belangrijk om de Bijbel te vertalen?

Slide 3 - Open vraag

Zet de zinnen in juiste chronologische volgorde 
Calvinisten richten een eigen kerkorganisatie op, los van de rooms-katholieke
In de Nederlanden komen protestanten in opstand tegen de zoon van Karel V.
De inquisitie begint met de vervolging en berechting van ketters.
Maarten Luther schrijft een aanklacht tegen de misstanden in de kerk.
Mensen beginnen bezwaar te maken tegen het luxeleven van sommige monniken en nonnen

Slide 4 - Sleepvraag

Noem twee verschillen tussen de Republiek en andere Europese landen in die tijd.

Slide 5 - Open vraag

Noem een overeenkomst tussen de Republiek en andere Europese landen in die tijd.

Slide 6 - Open vraag

Was het bestuur van de Republiek democratisch? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Open vraag

Zet de zinnen in juiste chronologische volgorde 
De handel in de Republiek gaat achteruit door de vele oorlogen.
Engeland is een belangrijker handelsland in Europa dan de Republiek.
Lodewijk XIV besluit dat de Rijn de grens van Frankrijk moet worden.
In Den Haag worden de gebroeders Johan en Cornelis de Witt vermoord.
Na de dood van stadhouder Willem II begint een periode zonder stadhouder.

Slide 8 - Sleepvraag

Waarom had de stadhouder de regenten nodig?
A
De regenten behoorden tot de calvinistische kerk.
B
De regenten dreven handel met landen in Azië.
C
De regenten moesten de oorlogvoering betalen.
D
De regenten wisten veel over oorlogvoering

Slide 9 - Quizvraag

Waarom hadden de regenten de stadhouder nodig?
A
De stadhouder moest hen adviseren over handel met het buitenland.
B
De stadhouder moest het bestuur van de steden en gewesten betalen.
C
De stadhouder moest zorgen voor de verdediging van de Republiek.
D
De stadhouder was de hoogste bestuurder van de Republiek.

Slide 10 - Quizvraag

Had een rijke koopman in het ancien régime privileges?
A
Ja, want kooplieden behoorden tot de derde stand en hadden dus speciale voorrechten
B
Ja, want wie rijk was, was automatisch van adel en had dus allerlei voorrechten.
C
Nee, want de koning had absolute macht en was dus de enige met speciale voorrechten.
D
Nee, want kooplieden behoorden tot de derde stand en hadden dus geen voorrechten.

Slide 11 - Quizvraag

Verplaats je in een 18e-eeuwse paus. Bedenk wat hij zou vinden van de manier waarop
verlichte denkers dachten over het geloof

Slide 12 - Open vraag

Noem een belangrijk verschil tussen de ideeën van Rousseau en die van Montesquieu.

Slide 13 - Open vraag

Zet de zinnen in juiste chronologische volgorde 
De derde stand eist meer inspraak in de Staten-Generaal.
De Nationale Vergadering wordt opgericht.
Frankrijk heeft onder Lodewijk XVI grote financiële problemen.
De Staten-Generaal komen na 174 jaar voor het eerst weer bijeen.
Verlichte denkers doen voorstellen om de samenleving te verbeteren.

Slide 14 - Sleepvraag

In 1792 groeide de onrust onder de Franse revolutionairen. Geef hiervoor een verklaring

Slide 15 - Open vraag

Deze onrust onder Franse revolutionairen had een politiek-bestuurlijk gevolg. Welk gevolg
was dat?
A
De Fransen besloten van hun land een republiek te maken.
B
Er kwam een eind aan de Terreur onder leiding van de koning.
C
Frankrijk kreeg een regering van gematigde bestuurders.
D
Vanwege zijn steun aan de koning werd Robespierre onthoofd.

Slide 16 - Quizvraag

In 1815 kreeg Nederland een grondwet. Noem twee dingen uit die grondwet die passen bij
verlichte ideeën over politiek en bestuur.

Slide 17 - Open vraag

Wat hoort bij een parlementaire democratie?
A
De koning ontslaat een minister die tegen het parlement heeft gelogen.
B
De koning voert een wet in om de werktijden van arbeiders te verkorten.
C
Het parlement besluit de lonen van onderwijzers en vuilnismannen te verlagen.
D
Parlementsleden die zijn benoemd door de koning, keuren een wet af.

Slide 18 - Quizvraag

Leg uit waarom Willem II een nieuwe grondwet wilde.

Slide 19 - Open vraag

Waarom was een groot imperium in de 19e eeuw voordelig voor een Europees land?
A
Europese fabriekseigenaren hadden eenvoudig toegang tot afzetmarkten en grondstoffen
B
Europese landen konden zo hun grondstoffen eenvoudiger in de koloniën afzetten
C
Europese werkgevers konden goedkoop arbeiders uit de koloniën halen.
D
Het Europese land kreeg betere wapens en snellere verbindingen.

Slide 20 - Quizvraag

In 1877 woonden er zo’n 250 miljoen mensen in India. Waarom was dat belangrijk voor de Britse economie?

Slide 21 - Open vraag

Dit grote aantal inwoners had ook een politiek-bestuurlijk gevolg. Welk gevolg was dat?
A
De Britten bouwden scholen om de bevolking te beschaven
B
De Britten lieten het bestuur over aan de plaatselijke adel.
C
De Britten konden niet alle gebieden van India besturen.
D
De Britten schakelden de plaatselijke adel in bij het bestuur.

Slide 22 - Quizvraag

De aanleg van katoenplantages in India heeft te maken met de industrialisatie in Europa. Leg
dat uit.

Slide 23 - Open vraag

Leg uit dat nationalisme en modern imperialisme met elkaar te maken hebben

Slide 24 - Open vraag