Extra 1: wwg en nwg

Werkwoorden
- Welke rol heeft een werkwoord in een zin?
- Welke werkwoorden zijn er?
- Oefenen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
- Welke rol heeft een werkwoord in een zin?
- Welke werkwoorden zijn er?
- Oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Welke rol heeft een werkwoord in een zin?

Slide 2 - Tekstslide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets
2. Het onderwerp is iets

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Een ww is 'actief' of 'staat van zijn'
Het is of/of niet en/en

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden?

Aan de deur komen vaak mensen collecteren

Slide 4 - Open vraag

Werkwoord(en)?

Bijna vergat ik mijn leuke boek.

Slide 5 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden?

Mijn tante is boos op haar hond.

Slide 6 - Open vraag

In de toets moet je aangeven wat voor werkwoord het is:

  • zelfstandig werkwoord 
  • hulpwerkwoord
  • koppelwerkwoord
Soorten werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden ...
  • zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk   proces in de zin centraal staat. 
  • geven aan in welke tijd de zin staat
  • passen zich altijd aan aan het onderwerp van de zin

Slide 8 - Tekstslide

Wat voor soort werkwoord?

Zelfstandig werkwoord (ZWW)
  • Geeft aan wat het onderwerp doet (gooien, schrijven, denken) 
  • Kan alleen in de zin staan. 
  • Hoort in werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Tekstslide

Wat voor soort werkwoord?

Hulpwerkwoord (HWW) 
  • Kan niet alleen in de zin staan, 'helpt' zww of kww altijd. 
  • Hoort in alle gezegdes

Slide 10 - Tekstslide

Wat voor soort werkwoord?

Koppelwerkwoord (KWW)
  • Koppelt het onderwerp aan wat erover gezegd wordt
  • Hoort in naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (ZWW)

Wat doet het onderwerp?
  • De jongens zouden naar school fietsen
  • Maar ze zijn van hun fiets gevallen
  • Ze hebben daardoor verder moeten lopen 
Wat voor soort werkwoord?

Slide 12 - Tekstslide


Zelfstandig werkwoord (ZWW)

De jongens zouden naar school fietsen
Maar ze zijn van hun fiets gevallen
Ze hebben daardoor verder moeten lopen 
Wat voor soort werkwoord?

Slide 13 - Tekstslide


Zelfstandig werkwoord (ZWW)

Welke regel kon je uit de voorbeelden leren?

Wat voor soort werkwoord?
Zelfstandig werkwoord is laatste ww in de zin!

Slide 14 - Tekstslide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets
2. Het onderwerp is iets

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Een ww is 'actief' of 'staat van zijn'
Het is of/of niet en/en

Slide 15 - Tekstslide

Koppelwerkwoord  (KWW)
Koppelt het onderwerp aan hetgeen wat erover gezegd wordt: 
  • De bal is rond.                     
  • De jongen wordt dokter.

Hoort in naamwoordelijk gezegde
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten dunken voorkomen)
Wat voor soort werkwoord?

Slide 16 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bij een naamwoordelijk gezegde koppelt het koppelwerkwoord het onderwerp aan het naamwoordelijk deel. 
  • Het naamwoordelijk deel is dus een kenmerk of eigenschap van het onderwerp.
  • Meestal is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.

'collecteren' is hier
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.

'komen' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 20 - Quizvraag


Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Mijn tante is boos op haar hond.

'is' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 22 - Quizvraag

Mijn tante is boos op haar hond.
A
ng
B
wg

Slide 23 - Quizvraag

Ezelsbruggetje...
Kunnen 'zijn' worden' en 'blijven
elkaar vervangen?
JA?
=
Koppelwerkwoord!

Slide 24 - Tekstslide

vervangingsproef...
  • Mijn tante is boos op haar hond.
  • Mijn tante blijft boos op haar hond.
  • Mijn tante wordt boos op haar hond.
  • Dus ... naamwoordelijk gezegde!

Slide 25 - Tekstslide

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
(meerdere antwoorden goed)
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden?
Jouw cijfer wordt een voldoende.

Slide 27 - Open vraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.

'wordt' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 28 - Quizvraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.
A
ng
B
wg

Slide 29 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord?

Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
hww, zww
B
zww
C
hww, kww
D
kww

Slide 30 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord?

Achter de wolken schijnt de felle zon.

Slide 31 - Open vraag

Wat voor soort werkwoord?
  • Wie komt mij helpen?
  • Wij willen dat niet.
  • Heeft de postbode jullie een grote brief gebracht?
  • Wat heb je hem beloofd?
  • Ik heb hem dat boek willen geven.

Slide 32 - Tekstslide

Welke gezegde??
  1. Zoek de persoonsvorm 
  2. Zoek het onderwerp
  3. Kijk of er meer werkwoorden in de zin staan
  4. Is één van de werkwoorden een koppelwerkwoord?
  5. Kijk of dat werkwoord een naamwoord aan het onderwerp koppelt.

Slide 33 - Tekstslide

Mijn zusje | wil | schrijfster | worden.
persoonsvorm:         wil 
onderwerp:               mijn zusje
werkwoorden:          wil worden

Is één van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord?      
Ja, worden

Is er een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? 
Ja, schrijfster --> mijn zusje = schrijfster  (mijn zusje wordt schrijfster, mijn zusje blijft..)

Slide 34 - Tekstslide

De nieuwe leerling heette Bente
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 35 - Quizvraag

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 36 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Uit welke twee delen bestaat
het naamwoordelijk gezegde?
A
Onderwerp en werkwoord
B
Persoonsvorm en naamwoordelijk deel
C
Werkwoordelijk en naamwoordelijk deel
D
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Slide 38 - Quizvraag

Welk gezegde?

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 39 - Quizvraag

Sacha wordt waarschijnlijk de nieuwe klassenvertegenwoordiger.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 40 - Quizvraag

Kun jij me helpen met die lastige zinnen?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 41 - Quizvraag