2. Uitleg ww en nwg

Heel stom...
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Heel stom...

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


Grappig?
A
Ja
B
Beetje
C
Nee
D
Hi-la-risch

Slide 3 - Quizvraag

Werkwoorden
en gezegdes

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhalen theorie vorige week
  • Verschillende soorten werkwoorden
  • Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
  • Oefenen

Slide 5 - Tekstslide

HERHALING

Slide 6 - Tekstslide

Zinsontleding
  1. Persoonsvorm
  2. Werkwoordelijk gezegde
  3. Onderwerp
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp
  6. Bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Tekstslide

NIEUW

Slide 8 - Tekstslide

  1. Zelfstandig werkwoord
  2. Koppelwerkwoord
  3. Hulpwerkwoord
Soorten werkwoorden

Slide 9 - Tekstslide

1. Zelfstandig werkwoord
  • Geeft aan wat het onderwerp doet (gooien, lopen, vangen, schrijven, denken) 
  • Kan alleen in de zin staan. 
  • Hoort in werkwoordelijk gezegde

Walter schrijft een brief.
Walter zit aan tafel.

Slide 10 - Tekstslide

2. Hulpwerkwoord
  • Kan niet alleen in de zin staan
  • Geeft hulp aan zww of kww
  • Hoort in alle gezegdes

Walter heeft een brief geschreven.
Walter moet een brief schrijven. 
Walter gaat een brief schrijven. 
De brief wordt geschreven door Walter. 
Walter laat de brief schrijven door zijn broer. 

Slide 11 - Tekstslide

3. Koppelwerkwoord
  • Koppelt het onderwerp aan wat erover gezegd wordt
  • Hoort in naamwoordelijk gezegde
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen


    Walter is lief.
    Walter wordt grootvader. 
    Walter blijft voorzitter. 

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordelijk of naamwoordelijk?
1. Het onderwerp doet iets of deed iets
Werkwoordelijk gezegde
De jongen loopt naar school. (ZWW)

2. Het onderwerp is iets
Naamwoordelijk gezegde
De jongen is verliefd. (KWW)

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde is een combinatie van een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel

Het naamwoordelijk deel geeft een eigenschap aan van het onderwerp.

Mijn buurvrouw is huisarts.

Het koppelwerkwoord is verbindt het naamwoordelijk deel huisarts met het onderwerp mijn buurvrouw.



Slide 14 - Tekstslide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
Met deze drie stappen vind je het naamwoordelijk gezegde.
  1. Is de persoonsvorm één van de koppelwerkwoorden? (Let op bij zijn en worden!)
  2. Zo ja, zoek dan het naamwoordelijk deel dat het koppelwerkwoord koppelt aan het onderwerp.
  3. Het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk deel vormen samen het naamwoordelijk gezegde.

Slide 15 - Tekstslide

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
'collecteren' is hier:
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
'komen' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 17 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
Van welk gezegde is sprake?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
  • Bij een naamwoordelijk gezegde koppelt het koppelwerkwoord het onderwerp aan het naamwoordelijk deel.  De juf is lief.
  • Het naamwoordelijk deel is dus een kenmerk of eigenschap van het onderwerp. De juf = lief.
  • Meestal is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. De lieve juf.

Slide 19 - Tekstslide

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het werkwoord of wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Jouw cijfer wordt een voldoende.

Slide 21 - Open vraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.

'wordt' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor soort werkwoord?
Achter de wolken schijnt de felle zon.

Slide 24 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Stap 2: Zoek het onderwerp
Stap 3: Kijk of er meer werkwoorden in de zin staan
Stap 4: Is één van de werkwoorden een koppelwerkwoord?
Stap 5: Kijk of dat werkwoord een naamwoord aan het                     
                onderwerp koppelt.

Slide 25 - Tekstslide

Mijn zusje | wil | schrijfster | worden.
persoonsvorm:        wil 
onderwerp:               mijn zusje
alle werkwoorden: wil worden
Is een van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord?                                         Ja, worden.
Is er een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp?           Ja, schrijfster mijn zusje=schrijfster.

Slide 26 - Tekstslide

De nieuwe leerling heette Bente.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quizvraag

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quizvraag

Sacha blijkt de nieuwe klassenvertegenwoordiger.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 31 - Quizvraag

Kun jij me helpen met die lastige zinnen?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 32 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag (1)
Maak in Vlekkeloos Nederlands:
H6 
De a-oefeningen moet je nakijken via mijn nakijkboekje
De b-oefeningen kun je maken en zelf nakijken

Lees eventueel de theorie van H6 nog eens door.

Slide 33 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag (2)
OP DE VOLGENDE PAGINA: 
CAMBIUMNED
OEFENING 7

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link