M&A beperkingen

Les: Mens en activiteit



1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Les: Mens en activiteit



Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiding activiteit:
Waar moet je allemaal over nadenken bij de voorbereiding van een activiteit?

Slide 2 - Tekstslide

Activiteit kiezen:
Belangrijk de 5w's:
wie, wat, waar, wanneer, waarom.
Invullen van een activiteitenvoorbereidingsformulier.

Slide 3 - Tekstslide

Brainstorming:
Wat is een opdrachtgever?
Wat is brainstorming?
Waar moet je dan over nadenken?
Woordspin.

Slide 4 - Tekstslide

Doelgroepen:
Wie is je doelgroep?
Waar moet je dan over nadenken?

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een handicap?
  • Een handicap is een beperking waardoor je belemmerd wordt in je functioneren. 
  • Een handicap kan aangeboren zijn, maar kan ook later nog ontstaan door een ziekte of een ongeval. Dit noem je een verworven handicap.
  • Een handicap kan ook ontstaan, door een afwijking in het erfelijk materiaal. (genen)

Slide 6 - Tekstslide

Soorten beperkingen (handicap)
  • Lichamelijke beperking 
  • Verstandelijke beperking (geestelijke beperking)
  • sociale beperking (autisme,
  • chronische beperking ( diabetes, reuma, kanker etc.)
  • zintuigelijke beperking ( doof, blind etc.)

Slide 7 - Tekstslide

Lichamelijke beperking
Motorisch gehandicapt
Iemand met een motorische handicap kan zijn lichaam niet goed gebruiken. Hij/zij kan bijvoorbeeld de armen of benen niet goed bewegen.

Verschillende oorzaken: 
Je kan een ziekte in je spieren of zenuwen hebben of later krijgen. (verworven handicap)
Een ongeluk kan een beschadiging veroorzaken. (verworven handicap)
Er kan iets misgaan tijdens de zwangerschap of bevalling.

Voorbeelden motorische handicap: Spastisch, verlamming of reuma.





Slide 8 - Tekstslide

Lichamelijke beperking
Zintuigelijk gehandicapt: kan je niet goed zien of horen.



Auditief gehandicapt: Slechthorend of doof
Visueel gehandicapt: Slechtziend of blind

Verschillende oorzaken: Geboren worden met een zintuigelijke beperking, erfelijk, ontsteking/infectie, hard lawaai of ouderdom

Slide 9 - Tekstslide

Wat moet een gemiddelde IQ zijn?
A
Boven de 130
B
Tussen de 90 en 110
C
Tussen de 80 en 85

Slide 10 - Quizvraag

Verstandelijke beperking
Iemand met een verstandelijke handicap heeft moeite met het begrijpen van bepaalde zaken.  Dit komt door een ontwikkelingsstoornis: De ontwikkeling van de hersenen gaan langzamer dan bij leeftijdsgenoten.

  •  Kan vaak niet goed leren rekenen en lezen.
  •  Ondersteuning nodig bij het wonen, op school en het contact met andere mensen, omdat hij of zij geen verantwoordelijkheden kan gaan dragen. 

Oorzaken verstandelijke beperking: Aangeboren, zuurstof te kort tijdens een bevalling of kan later optreden door een ongeluk

Slide 11 - Tekstslide

Verschillende soorten verstandelijke handicaps
Het niveau kan verschillen:
Lichte verstandelijke beperking:
- Verstandelijk niveau en ontwikkelingsleeftijd van een twaalfjarige bereiken.
- IQ tussen de 50-70
- Moeite met het begrijpen  van  sociale en praktische vaardigheden.
- Hulp nodig bij het oplossen van sociale problemen en/of  hulp nodig bij persoonlijke verzorging

Matige verstandelijke beperking:
- Verstandelijk niveau en ontwikkelingsleeftijd van een zevenjarige bereiken.
-  IQ tussen de 35-50
-  Meer hulp en begeleiding nodig bij: persoonlijke verzorging, het uitvoeren van huishoudelijke taken, contact maken met andere mensen
- Kunnen moeilijker een relatie aangaan dan licht verstandelijke beperkte.


Slide 12 - Tekstslide

Ernstig verstandelijke beperking:
- Verstandelijk niveau en ontwikkelingsleeftijd van een driejarige bereiken.
- IQ tussen de 20/35, bij zeer ernstige verstandelijke beperkte / IQ onder de 20
-  Kunnen niet zelfstandig leven.
-  Praten in korte zinnen en herhalen dat steeds of praten niet.
- Geen besef van de tijd en wereld om hen heen.

Slide 13 - Tekstslide

Verstandelijke beperking

Slide 14 - Tekstslide

Sociale beperking
Mensen met een sociale beperking functioneren in een groepsverbanden niet volgens de 'normale manier' en worden daarom als 'anders' ervaren door de buitenwereld.
Iemand met een sociale beperking kan erg moeilijk contact maken met anderen.

Oorzaak: Erfelijkheid

Voorbeelden sociale beperking: Autisme, een vorm van autisme PDD NOS, extreme verlegenheid.


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Meervoudig gehandicapt
- Als iemand meer dan 1 handicap tegelijk heeft, noemen we deze persoon meervoudig gehandicapt.
- Vaak is dit naast een verstandelijke beperking ook lichamelijke beperkingen.
 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

WELKOM!!

Slide 19 - Tekstslide

Planning
1e lesuur 
- Herkansen telefoongesprekken
- Inhalen schoonmaken
- Zelfstandig leren notities
2e lesuur
- Verder met klein stukje theorie
- Quiz/oefentoets 
- Bespreken planning

Slide 20 - Tekstslide

Dagbesteding bestaat uit verschillende activiteiten die overdag uitgevoerd worden door een bepaalde doelgroep.
- De activiteiten worden uitgevoerd onder begeleiding van verschillende woonbegeleiders en professionals.

Slide 21 - Tekstslide

Het doel van dagbesteding
  • Om meer structuur en invulling aan te brengen in de dag.
  • Om bezig te zijn met activiteiten die niet alleen gezellig zijn, maar ook zinvol zijn!
  • Plezier hebben
  • De mantelzorger te ontlasten.
  • Opbouwen en onderhouden van sociale contacten.


Slide 22 - Tekstslide

Wat betekent belevingsgerichte activiteiten?
A
Activiteiten die aansluiten bij de belevingswereld en gevoelens van iemand.
B
De beleving en de behoefte van een cliënt staan centraal.
C
Om bepaalde zintuigen te prikkelen (snoezelruimte)

Slide 23 - Quizvraag

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Brainstormen
Voorbereiden
Uitvoeren
Afronden
Evalueren

Slide 24 - Sleepvraag

Activiteiten evalueren

Slide 25 - Tekstslide

Evalueren 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat is feedback?

Slide 28 - Tekstslide

Welke omschrijving hoort bij welk begrip?

Homogene groep
Heterogene groep
Verticale groep
Horizontale groep
Niet iedereen is even oud.
De leden hebben dezelfde kenmerken.
Iedereen is even oud.
De leden hebben verschillende kenmerken.

Slide 29 - Sleepvraag

Wat is feedback?
A
Commentaar
B
Een top en een tip
C
Alleen zeggen dat het fout is
D
Gedag zeggen

Slide 30 - Quizvraag

In de kinderopvang wordt soms gewerkt met horizontale groepen, dit zijn:
A
Groepen kinderen uit dezelfde woonplaats
B
Groepen kinderen van dezelfde school
C
Groepen kinderen van dezelfde leeftijd
D
Groepen kinderen met hetzelfde ontwikkelingsniveau

Slide 31 - Quizvraag

In deze groep zitten kinderen (5 t/m 10 jaar) die een lichamelijke beperking hebben.
A
Verticaal/ Homogene groep
B
Verticaal/ Heterogene groep
C
Horizontaal/heterogene groep
D
Horizontaal/ Homogene groep

Slide 32 - Quizvraag

In het gezondheidscentrum worden drie activiteiten georganiseerd.
Kies de juiste doelgroep(en) die voor deze activiteit zijn bedoeld.


Actieplan overgewicht kleuters
Actieplan alchohol gebruik
Actieplan bewegen
Ouderen
Volwassenen
Jongeren
Kinderen

Slide 33 - Sleepvraag


A
grove motoriek
B
fijne motoriek

Slide 34 - Quizvraag


A
grove motoriek
B
fijne motoriek

Slide 35 - Quizvraag

De cognitieve ontwikkeling is de ontwikkeling van het gedrag. Het hoort bij de geestelijke ontwikkeling
Dit is juist
Dit is onjuist

Slide 36 - Poll

een peuter is...
A
0 - 1 jaar oud
B
2 - 4 jaar oud
C
4 - 6 jaar oud

Slide 37 - Quizvraag

Sleep de juiste woorden. 
 Kies uit: dreumes / kleuter / peuter


DREUMES
PEUTER
KLEUTER
Een kind van 5 jaar oud noem je een
 Een kind van 3 jaar oud noem je een
 Een kind van 1,5 jaar oud noem je een

Slide 38 - Sleepvraag

Wat hoort er allemaal in een draaiboek te staan?

Slide 39 - Open vraag

Bij welke ontwikkeling hoort het achteruit gaan van zintuigen.
A
Lichamelijke ontwikkeling
B
geestelijke ontwikkeling
C
Motorische ontwikkeling
D
Sociale ontwikkeling

Slide 40 - Quizvraag

Hoe stimuleer je de zelfredzaamheid van ouderen?
A
Door de juiste hulpmiddelen aan te bieden.
B
Door ouderen te stimuleren tempo te maken.
C
Door eenvoudige taal te gebruiken.
D
Door ouderen weinig hulp aan te bieden.

Slide 41 - Quizvraag

Welk begrip past bij de omschrijving: ‘Mensen kunnen zichzelf redden, voor zichzelf zorgen.’?
A
Eigenwaarde
B
Motivatie
C
Zelfregie
D
Zelfredzaam

Slide 42 - Quizvraag

Motorisch 
Zintuigelijk
Gebrek aan organen 
Autisme'
PDD- nos
Licht verstandelijke beperking
Matig verstandelijke beperking
Ernsitge verstandelijke beperking
lichamelijke beperking 
Verstandelijke beperking 
Sociale handicaps 

Slide 43 - Sleepvraag

Wat is een cognitief kenmerk van een schoolkind
A
Prestatiegericht
B
Zeer fantasierijk
C
Faalangstig
D
Inlevingsvermogen

Slide 44 - Quizvraag

Vriendjes worden in de fase van schoolkind steeds belangrijker. Dit hoort bij..
A
Sociale ontwikkeling
B
Lichamelijke ontwikkeling
C
Geestelijke ontwikkeling

Slide 45 - Quizvraag

Wat is een doelgroep?
A
Een doelgroep is een groep mensen waar je je activiteit op richt.
B
Een doelgroep is een groep mensen die iets met elkaar gemeen hebben.
C
Een doelgroep is een groep mensen die samen activiteiten ondernemen.
D
Een doelgroep is een groep mensen die allemaal hetzelfde willen.

Slide 46 - Quizvraag