H4 BE - Eenmanszaak - Beginbalans

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Balans: Zet de activa onder de juiste categorie
Vaste activa
Vlottende activa
Liquide middelen
geld in kas
gebouw
banksaldo
inventaris
voorraad goederen

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een debiteur ?
A
Een schuldeiser
B
Iemand waar we nog geld van krijgen
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt

Slide 12 - Quizvraag

Een investeringsbegroting geeft aan:
A
Hoe groot de vermogensaanwending van een onderneming is
B
Hoe groot de vermogensbehoefte van een onderneming is
C
Welk gebouwen een onderneming moet aanschaffen
D
Welke vast en liquide activa een onderneming moet aanschaffen

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Vaste activa
Vlottende activa
Kort vreemd vermogen
Crediteuren
Inventaris
Debiteuren

Slide 17 - Sleepvraag

Debetzijde Balans
Creditzijde Balans
Banklening
Debiteuren
Gebouw
Eigen vermogen
Crediteuren
Vreemd vermogen

Slide 18 - Sleepvraag

EIGEN VERMOGEN
VREEMD VERMOGEN KORT
VREEMD VERMOGEN LANG
WINST
BANKSCHULD
CREDITEUREN
LENING
HYPOTHEEK
AANDELEN
TE BETALEN BTW
VOORUITONTV

Slide 19 - Sleepvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Hoe bereken je het eigen vermogen (EV)?
A
Kosten - opbrengsten = EV
B
Kas+bank-liquide middelen=EV
C
Bezit - vreemd vermogen = EV
D
Debetzijde - creditzijde = EV

Slide 22 - Quizvraag

Vooruitontvangen bedragen
A
Eigen vermogen
B
Kort vreemd vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Telt niet mee

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Wat verandert er op de balans door afschrijvingskosten?
A
Eigen vermogen en vreemd vermogen
B
Eigen vermogen en liquide middelen
C
Vreemd vermogen en liquide middelen
D
Eigen vermogen en vaste activa

Slide 29 - Quizvraag

Het eigen vermogen verandert door:
A
Bedrijfskosten
B
Crediteuren
C
Inkoopkosten
D
Verkopen

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Coca-Cola levert aan Albert Heijn 10.000 flessen. Op de factuur staat dat AH binnen een maand moet betalen. Voor AH is dit een vorm van:
A
Ontvangen afnemerskrediet.
B
Ontvangen leverancierskrediet.
C
Verstrekt afnemerskrediet.
D
Verstrekt leverancierskrediet.

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Kosten
Uitgaven
Ontvangsten
Opbengsten
Periode
Moment

Slide 35 - Sleepvraag

Een klant betaalt een openstaande factuur op 1 mei.

Hier is voor de onderneming sprake van een ...
A
opbrengst
B
ontvangst
C
uitgave
D
kostenpost

Slide 36 - Quizvraag

De verhuurder van het kantoorpand vraagt om aan het begin van het kwartaal de huur voor drie maanden vooruit te betalen.

Hier is voor de onderneming sprake van een ...
A
opbrengst
B
ontvangst
C
uitgave
D
kostenpost

Slide 37 - Quizvraag

De huur van het kantoorpand bedraagt €1.000 per maand.

Hier is voor de onderneming sprake van een ...
A
opbrengst
B
ontvangst
C
uitgave
D
kostenpost

Slide 38 - Quizvraag

Aan het einde van elk half jaar wordt er afgelost op de langlopende lening.

Hier is voor de onderneming sprake van een ...
A
opbrengst
B
ontvangst
C
uitgave
D
kostenpost

Slide 39 - Quizvraag

Op de laatste dag van elke maand wordt er achteraf 5% rente betaald op de hypothecaire lening.

Hier is voor de onderneming sprake van een ...
A
opbrengst
B
ontvangst
C
uitgave
D
kostenpost

Slide 40 - Quizvraag

Over het hele jaar bedraagt de rente op de hypothecaire lening 5%.

Hier is voor de onderneming sprake van een ...
A
opbrengst
B
ontvangst
C
uitgave
D
kostenpost

Slide 41 - Quizvraag

Een onderneming betaalt aan het begin van elk kwartaal de rentekosten voor drie maanden vooruit.

Op de balans van 31 januari vind je de balanspost ...

A
vooruitontvangen bedragen
B
nog te betalen bedragen
C
vooruitbetaalde bedragen
D
te vorderen bedragen

Slide 42 - Quizvraag

Van welk begrip is dit de definitie?

Inkoopwaarde van de verkochte producten. Oftewel: het is de inkoopprijs van de verkochte producten.
A
Inkopen
B
Inkoopwaarde van de omzet
C
Inkopen op rekening
D
Omzet

Slide 43 - Quizvraag

Vooruitontvangen bedragen
A
Eigen vermogen
B
Kort vreemd vermogen
C
Lang vreemd vermogen
D
Telt niet mee

Slide 44 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 45 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 46 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 47 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 48 - Quizvraag

Zijn rente kosten en/of uitgaven?
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Beide

Slide 49 - Quizvraag

Wat verandert er op de balans door een rente uitgaven?
A
Eigen vermogen en vreemd vermogen
B
Liquide middelen en eigen vermogen
C
Liquide middelen en vreemd vermogen
D
Vaste activa en liquide middelen

Slide 50 - Quizvraag

Zijn aflossing kosten en/of uitgaven?
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Beide

Slide 51 - Quizvraag

Wat verandert er op de balans als je gaat aflossen?
A
Liquide middelen en bank
B
Liquide middelen en eigen vermogen
C
Liquide middelen en vreemd vermogen
D
Vreemd vermogen en eigen vermogen

Slide 52 - Quizvraag

Stelling: De financiering van een machine kan het beste met Kort Vreemd Vermogen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 53 - Quizvraag