Een goed begin

• Nederlands
• ISK

Een goed begin

Wat hoor jij?

au

blauw

kauw

auto

rauw

saus

pauw

pauze

ou

hout

koud

zout

fout

touw

goud

mouw

 het weer 

Gesprekken in Nederland over het weer. 

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de regen.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de regen.

Het regent.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de wind.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de wind.

Het waait.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de sneeuw.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de sneeuw.

Het sneeuwt.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de zon.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de zon.

De zon schijnt.

Het is zonnig.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de mist.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de mist.

Het is mistig.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de wolk.

Wat is dit?

Hoe is het weer?

Dit is de wolk.

Het is bewolkt.

In België spreken 

ze ook 

Nederlands.

Kijk en luister 

naar de man 

die het weer 

moet vertellen.

Pak je schrift en schrijf mee!

- Ik lees de zinnen voor.

- Vul in: oe of ou.

- We kijken samen na.

(Blad op J-schijf in bestand

auditieve discriminatie.)

Woordenschat oefening

Galgje

Ik ga naar de supermarkt en ik koop..... 

Les 2

Klinkers en werkwoorden

a,e,o,u,i en y 

Als ze lang klinken, schrijf je soms twee klinkers: aa, ee, oo

Les 3 

vormen van "zijn" en "hebben"

zinnen maken met werkwoorden hebben en zijn

uitspraken van "i-ie en ij-ei

i klinkt kort, ie klinkt lang

Tweetekenklanken

Wat gaan we leren?

- Tweetekenklanken 

1. Schrijven

2. Lezen

3.  uitspraak

ei

reis

eind

plein

steil

weinig

aardbei

prei

wei

klei

eik

zei

kei

hei

dweil

ik hoor ei

ij

ijs

grijs

krijt 

blij

rij

pijn

dijk

bijt

wijk

kwijl

wijd

wijn

wijf

glij

zwijg

lees voor     

1. Het ei is van mij.

2. Mijn zus is heel blij.

3. Het kuiken piept.

4. Ik ruik met mijn neus.

5. Mijn knie doet pijn.

6. Ik doe mijn boek dicht.

7. Ik kroel met de poes.

WERKWOORDEN

• Wat is een werkwoord?

•  Een werkwoord zegt wat iemand doet.
  

Voorbeeld: Ik kom naar school.

WAT IS HIER HET WERKWOORD?

Voorbeelden

• Ik kook soep.

• Jij schrijft een brief.

• Hij gaat naar school.

Vul het werkwoord in

1. Ik ____ (komen) morgen naar school.

2. Jij ____ (koken) soep.

3. Hij ____ (zeggen) iets tegen mij.

4. Wij ____ (schrijven) in ons schrift.

5. Jullie ____ (zijn) op tijd.

6. Zij ____ (wonen) in Amsterdam.

Lange en korte klanken

Lange klank: hoor je langer. Bijvoorbeeld:

aa in maan, ee in beet

Korte klank: hoor je kort. Bijvoorbeeld:

a in man, e in bed

Welke klinker klinkt lang? Welke kort?

boom / vis / roos / bed

Maak zelf woorden met de juiste klinker

Woord met a: _____

Woord met e: _____

Woord met u: _____

Woord met i: _____

Woord met y: _____

https://wordwall.net/nl/resource/58204392/ik-vorm-van-een-werkwoord-de-stam-korte-klank-lange-klank

https://wordwall.net/nl/resource/91492005/korte-en-lange-klanken