Het weer

1 / 67
volgende
Slide 1: Tekstslide
WeroLager onderwijs

In deze les zitten 67 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weerelementen: 
Wat zijn ze en hoe beïnvloeden ze het weer?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je de verschillende weerelementen benoemen en begrijp je hoe deze elementen het weer beïnvloeden.
Je kan ook vertellen hoe het komt dat we seizoenen kennen en waarom we een dag en een nacht hebben.

Slide 3 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen doen.

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Weerelementen
De belangrijkste weerelementen zijn temperatuur, luchtdruk, wind en neerslag.

Slide 5 - Tekstslide

Introduceer de verschillende weerelementen en vraag de leerlingen of ze er al eens van hebben gehoord.
Temperatuur
Temperatuur is de mate van warmte of kou in de lucht. Het wordt gemeten in graden Celsius of Fahrenheit.

Celsius bedacht in de 18de eeuw een verdeling voor de temperatuur.  Als water bevriest, is het nul graden. Wanneer water kookt, is het honderd graden warm.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat temperatuur is en hoe het wordt gemeten.
Meetinstrument:
thermometer
  • alcohol of kwik
  • warm: alcohol zet uit en stijgt in het buisje
  • koud: alcohol krimpt en daalt in het buisje

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luchtdruk
Rond de aarde zit een luchtlaag. Die oefent een enorme druk uit in alle richtingen.  Dat gebeurt zonder dat we het merken. De luchtdruk is de kracht waarmee de lucht op de aarde drukt.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat luchtdruk is en hoe het wordt gemeten.
Even uitleggen:
Warme lucht stijgt op, er is dus minder druk: lage luchtdruk. Die opstijgende lucht koelt af en er ontstaan wolken met regendruppels.
Koude lucht is zwaar en daalt.  Ze drukt meer op ons: hoge luchtdruk. vocht kan niet opstijgen door die druk: er kunnen zich geen wolken vormen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meetinstrument: barometer
Geeft aan of luchtdruk hoog of laag is.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wind
Wind is de lucht die zicht verplaatst.  Wind ontstaat wanneer er een verschil in luchtdruk is. Wind waait van een luchtmassa met hoge luchtdruk naar een luchtmassa met lage luchtdruk.
Als het verschil in luchtdruk klein is, is de wind zwak. Dit voelen we als een lichte bries. Wanneer het verschil in luchtdruk groot is, waait het steviger tot hard. Dan raast er een stormwind over ons land.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit wat vochtigheid is en hoe het wordt gemeten.
Meetinstrument: anemometer
  • windmeter
  • snelheid van de wind
  • schaal van Beaufort
  • 0 of 1 Beaufort = windstil
  • 12 Beaufort = orkaankracht

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De haan kijkt naar de richting waar de wind vandaan komt.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neerslag
Neerslag is water dat uit de lucht valt in de vorm van regen, sneeuw, hagel of ijzel. Het wordt gemeten in millimeter.
Warme lucht stijgt op. Boven koelt de opstijgende lucht af en er ontstaan wolken met regendruppels.  In sommige wolken botsen de waterdruppels op elkaar en versmelten ze.  Zo worden ze steeds groter. Tenslotte zijn ze zwaar genoeg om uit de wolk te vallen.

Slide 14 - Tekstslide

Leg uit wat neerslag is en hoe het wordt gemeten.
Meetinstrument: pluviometer
  • of neerslagmeter
  • aantal mm per m² 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de maximale windsnelheid volgens de schaal van Beaufort?
A
Vijftien Beaufort
B
Twintig Beaufort
C
Tien Beaufort
D
Twaalf Beaufort

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de temperatuur waarbij water bevriest volgens de Celsius-schaal?
A
Tweehonderd graden
B
Honderd graden
C
Nul graden
D
Vijftig graden

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is neerslag?
A
Kracht waarmee de lucht op de aarde drukt
B
Wind die verplaatst
C
Lucht die opstijgt
D
Water dat uit de lucht valt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de oorzaak van wind?
A
Neerslag
B
Opstijgende lucht
C
Verschil in luchtdruk
D
Zwaarte van de lucht

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meetinstrument voor neerslag?
A
Barometer
B
Pluviometer
C
Thermometer
D
Neerslagmeter

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meetinstrument voor wind?
A
Barometer
B
Thermometer
C
Pluviometer
D
Anemometer

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meetinstrument voor luchtdruk?
A
Barometer
B
Pluviometer
C
Anemometer
D
Thermometer

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe waait de wind als het verschil in luchtdruk groot is?
A
Ergens tussen zwak en matig
B
Zwak tot matig
C
Hevig tot orkaankracht
D
Steviger tot hard

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaat wind?
A
Door een verschil in vochtigheid
B
Door een verschil in hoogte
C
Door een verschil in temperatuur
D
Door een verschil in luchtdruk

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meetinstrument voor temperatuur?
A
Barometer
B
Anemometer
C
Thermometer
D
Pluviometer

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met lucht als het afkoelt?
A
Het verdwijnt
B
Het blijft hangen
C
Het stijgt op
D
Het daalt neer

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met lucht als het opwarmt?
A
Het verdwijnt
B
Het daalt neer
C
Het blijft hangen
D
Het stijgt op

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak deze oefening

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is de kortste dag van het jaar.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De zon staat hoog aan de hemel.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er komen blaadjes aan de bomen.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bomen zijn kaal.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dagen worden steeds korter.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een hele warme dag kan een onweer volgen.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De zon staat laag aan de hemel.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 53 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er valt sneeuw.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 54 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bladeren vallen af.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 55 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Krokussen, narcissen en tulpen komen uit.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwemmen in de zwemvijver, heerlijk!
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De appels moeten geplukt worden.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is de kortste dag van het jaar.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De mensen pakken zich flink in tegen de kou.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De fruitbomen hebben bloesems.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 61 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is de langste dag van het jaar.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 62 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De fruitbomen hebben kleine vruchtjes.
A
zomer
B
herfst
C
winter
D
lente

Slide 63 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 64 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf iets op dat je deze les hebt geleerd.

Slide 65 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 1 ding op waarover je meer wilt weten.

Slide 66 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 67 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.