3.3 Geld lenen kost geld

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld! 
Je weet aan het einde van de les...
1. Waarom zou je geld lenen? Leenmotieven.
2. Wat voor leningen er zijn?
3. Hoe je de kosten voor een lening berekent.

Slide 2 - Tekstslide

Lesson up
We gaan vandaag werken met lesson up.

Er komen direct vragen dus doe goed mee.

Slide 3 - Tekstslide

Pak je laptop en rekenmachine.
  • Start de laptop op.
  • Ga naar:     lessonUp.app
  • Vul vervolgens de code en je eigen naam in!


Slide 4 - Tekstslide

Ik heb vanmorgen ontbeten?
A
Ja, gegeten en gedronken.
B
Ja, alleen wat gegeten.
C
Mwah, alleen wat gedronken.
D
Nee, ik heb niets op.

Slide 5 - Quizvraag

wat is indirecte ruil?
A
je ruilt goederen of diensten tegen geld
B
je ruilt goederen of diensten tegen goederen of diensten
C
lenen
D
sparen

Slide 6 - Quizvraag

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb op mijn bankrekening €50. Ik ga naar de bank en pin €25. Wat gebeurt er met mijn geldhoeveelheid?
A
Giraal stijgt, chartaal stijgt
B
Giraal stijgt, chartaal daalt
C
Giraal daalt, chartaal stijgt
D
Giraal daalt, chartaal daalt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is GEEN oplossing om geldtekort op te lossen?
A
heel hard huilen
B
lenen
C
meer geld verdienen
D
bezuinigen

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet het als je geld opzij legt voor kosten die je van tevoren niet ziet aankomen?
A
budgetteren
B
reserveren
C
lenen
D
uitgeven

Slide 10 - Quizvraag

Het verschil tussen sparen en lenen is dat
A
Sparen geld kost
B
Lenen geld kost
C
je bij sparen geld uitgeeft
D
je bij een lening niet aflost

Slide 11 - Quizvraag

Als je per week betaald wordt en je wilt weten hoeveel je per maand krijgt dan is je rekensom:
A
salaris per week x 4 = salaris per maand
B
salaris per week : 12 x 52 = salaris per maand
C
salaris per week x 52 : 12 = salaris per maand
D
salaris per week x 4 : 12 = salaris per maand

Slide 12 - Quizvraag

Je betaald € 12 contributie per week. Hoeveel is dat per maand?
Gebruik je rekenmachine.
A
€ 48
B
€ 50
C
€ 52
D
€ 54

Slide 13 - Quizvraag

0

Slide 14 - Video

Geld lenen....
Er zijn meer motieven om geld te lenen.

Dit noem je leenmotieven.

Slide 15 - Tekstslide

LeenMotieven
Je hebt geld tekort.

Je hebt tijdelijk een geld tekort.

TIJDELIJK GELD TEKORT

Slide 16 - Tekstslide

LeenMotieven 
Je wilt nu iets hebben.

Je wilt een nieuwe aankoop doen, zonder er eerst voor te sparen zodat je er snel van kunt genieten.
EERDER GENIETEN

Slide 17 - Tekstslide

LeenMotieven 
Je hebt dringend geld nodig.

Je scooter is kapot gegaan en die moet gerepareerd worden. 

DRINGEND NODIG

Slide 18 - Tekstslide

Waarom zou jij geld lenen?

Slide 19 - Woordweb

Een ander woord voor een lening is ook wel een ...
A
krediet
B
vergiet

Slide 20 - Quizvraag

Waarom wordt vaak geld geleend?
Grotere duurdere producten te kopen. 
Dit wordt ook wel een duurzaam consumptiegoed genoemd.


Slide 21 - Tekstslide

Je kunt op verschillende manieren geld lenen.
Dit noem je ook wel leenvormen.
  • Persoonlijke lening.
  • Doorlopend krediet.
  • Salaris krediet.

Slide 22 - Tekstslide

Persoonlijke lening.
Je koopt een telefoon en betaalt iedere maand wat geld terug.

Na 12 of 24 maanden heb je alles afbetaald.

Je leent dan een vast bedrag en betaalt
dit in een aantal termijnen terug.

Slide 23 - Tekstslide

Doorlopend krediet.
Je mag tot een afgsproken bedrag lenen. Als je dan weer aflost dan mag je dat daarna weer lenen.

Slide 24 - Tekstslide

Salaris krediet.
Als je meerderjarig bent, dan mag je meer geld uitgeven dan dat je op je rekening hebt staan. Je kunt dan ROOD staan.

Slide 25 - Tekstslide

Ik heb geld geleend voor een auto. Dit geld moet terug betaald worden.
Hoe heet dat?
A
Afrossen
B
Aflossen
C
Afwassen
D
Wit wassen.

Slide 26 - Quizvraag

De auto die ik heb gekocht kostte €17.500,- Hiervoor heb ik geld geleend. Moet ik dan meer of minder betalen dan €17.500,-
A
Meer, je moet namelijk kredietkosten betalen.
B
Minder, je betaalt namelijk nooit €17.500,- in een keer.
C
Het blijft hetzelfde.

Slide 27 - Quizvraag

Kredietkosen
kredietkosten




Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag:
  1. Kijk na: Uit het boek de opdrachten van 3.1 + 3.2 nakijken.
  2. Maak: Uit het boek oprachten van 3.3 (blz. 78 t/m 81)
  3. Kijk na: 
Aan de slag:
  • TekstKijk de opdrachten t/m 3.2 na. (vanaf blz. 70)
  • Maak de opdrachten van 3.3 (vanaf blz. 78)
  • Kijk de opgaven van 3.3 na.
  • Maak de rekenopgaven van het werkblad.

We sluiten straks af met een filmpje.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video