THV $5 Verkleinwoorden / + HV C6 Formuleren $5 lastige verwijswoorden dl 2

VERKLEINWOORDEN / LASTIGE VERWIJSWOORDEN
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

VERKLEINWOORDEN / LASTIGE VERWIJSWOORDEN

Slide 1 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je, -tje of -pje toe.
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
Bij woorden die eindigen op een lange klank, verdubbel je de klinker.
*Bij woorden die eindigen op een -i, schrijf je ietje.
*Bij woorden die eindigen op -y na een medeklinker of op -u (uitgesproken als oe), schrijf jetje met apostrof.
*Bij afkortingen met letters of cijfers schrijf je ’je of tje (met apostrof).

Slide 2 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden
       Leerdoel
Je leert op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

https://apps.noordhoff.nl/se/content/theme/921f3275-92d1-4003-879d-a30ee268cfb0/contentUnit/1076618e-6b69-45db-9d1c-10783886e12c

Slide 3 - Tekstslide

Hen of hun?

Je gebruikt hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). 
Hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.

– Als Aimee en Yamilla weer te laat komen, zal ik niet meer op (vz) 
   hen wachten.

– Omdat twee leerlingen het huiswerk niet hadden gemaakt, gaf  
   de docente hun (mv) een onverwachte overhoring. Ze riep hen  
   (lv) naar voren.

Slide 4 - Tekstslide

Dat of wat?

Je gebruikt dat om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin. 

Je gebruikt wat om te verwijzen naar:
- de woorden dat en datgene : Dat wat je nu doet, is volgens mij gevaarlijk.

- de woorden alles, iets, niets, het enige : Het enige wat Brentley doet, is  
  voetballen.

- een overtreffende trap met het (het beste, het fijnste enzovoort): 
Een hardloopcursus volgen is wel het allerlaatste wat ik ga doen.
 

Slide 5 - Tekstslide

Daar / Waar + voorzetsel of  voorzetsel + wie?

Je gebruikt daar/waar+voorzetsel (daarmee, waarover, waarvan enzovoort) als je verwijst naar dieren en dingen. 
 
Het filmfestival waarvoor ik kaartjes heb gekocht, gaat niet door.

Je gebruikt voorzetsel + wie (met wie, over wie enzovoort) als je verwijst naar mensen.

De vriendin met wie ik tennis, is helaas geblesseerd.

Slide 6 - Tekstslide

      TH            HV
              Cursus 7 Spelling - $5 Verkleinwoorden
              Opdr. 8 - 9 - 10
              Verder met Fictie $6 - gekozen opdracht

              Cursus 6 Formuleren - $5 Lastige verwijswoorden
              Opdr. 1 tm 7
              Verder met Fictie $6 - gekozen opdracht

Slide 7 - Tekstslide


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 8 - Quizvraag

Verkleinwoorden hebben altijd 'het' als lidwoord




A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag


1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 10 - Quizvraag

Verkleinwoord van:
pudding
A
puddingtje
B
puddingje
C
puddingetje
D
puddinkje

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van 'radio'?
A
radiotje
B
radiootje
C
radio'tje

Slide 12 - Quizvraag