klas 2 H22H23

klas 2 - 31 mei
  • toets nabespreken
  • planning komende weken bespreken
  • starten met lezen en H22
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

klas 2 - 31 mei
  • toets nabespreken
  • planning komende weken bespreken
  • starten met lezen en H22

Slide 1 - Tekstslide

fictie

fictie: verzonnen verhalen met als doel 'vermaken'
realistische fictie: is verzonnen, maar had wel echt kunnen gebeuren ('Oorlogswinter')
niet-realistische fictie: kan niet echt gebeurd zijn, er komen veel magische wezens in voor en er gebeuren veel magische dingen.
(Harry Potter)

Slide 2 - Tekstslide

non-fictie
non-fictie: niet verzonnen teksten zoals een nieuwsbericht, een geschiedenisboek  met als doel je te informeren.

Slide 3 - Tekstslide

spanning  - sensatie
spanning: willen weten hoe het verder gaat, de lezer of de toeschouwer blijft voortdurend nieuwsgierig

sensatie: opwinding als gevolg van een aantal spectaculaire acties (bijvoorbeeld achtervolgingen met motorzagen, botsende straaljagers en schreeuwende zombies)

Slide 4 - Tekstslide

startpunt van spanning: identificatie, je moet je kunnen verplaatsen in de hoofdpersoon. De schrijver kan met dit gevoel spelen en spanning creëren. 

Slide 5 - Tekstslide

H8 perspectief
perspectief : gezichtspunt
Een verhaal vertellen we altijd vanuit een gezichtspunt.
Dit gezichtspunt is bepalend voor hoe je een verhaal beleeft.

Slide 6 - Tekstslide

drie soorten perspectief
1.  ik-verteller: 
'Ik' is een personage in het verhaal en weet alleen dingen die hij of zij zelf heeft meegemaakt. De 'ik' heeft veel inzicht in zijn of haar eigen gedachten, maar niet in die van andere personages.

Slide 7 - Tekstslide

drie soorten perspectief
2. De personale verteller:
Deze verteller lijkt op de 'ik-verteller' maar het verhaal wordt door de derde persoon verteld: de 'hij' of de 'zij'. Deze verteller heeft alleen maar inzicht in zijn of haar eigen belevenissen. 

Slide 8 - Tekstslide

drie soorten perspectief
3. De auctoriale verteller:
Deze verteller is 'alwetend', hij of zij ziet en weet alles, kent de gedachten van alle personages en weet wat er vroeger is gebeurd en wat er later kan gebeuren. Deze verteller is geen personage in het verhaal.

Slide 9 - Tekstslide

H22 - Tijd - 
chronologisch
niet - chronologisch

Slide 10 - Tekstslide

chronologisch: volgens de juiste tijdvolgorde
(de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden

Slide 11 - Tekstslide

flashback en flashforward
flashback: terugblik die het verloop  van het verhaal onderbreekt
flashforward: vooruitwijzing, je krijgt als lezer een tip over wat er later in het verhaal gaat gebeuren

Slide 12 - Tekstslide

verteltijd en vertelde tijd
verteltijd: de lengte van het verhaal, de tijd die je als lezer nodig hebt om het verhaal te lezen (aantal woorden, zinnen en bladzijden)
vertelde tijd: de tijdsperiode waarin een verhaal wordt besproken, de tijd die verstrijkt in de wereld van het boek. 

Slide 13 - Tekstslide

H23 - Ruimte
De omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, waarin de personages zich bewegen.
Naast de omgeving behoren ook alle omschrijvingen van een omgeving tot de ruimte:
  • voorwerpen
  • geluiden
  • weer en seizoenen
  • tijdperken
  • culturen

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
blz. 92/93 opdracht 5 t/m 9

Slide 15 - Tekstslide