Hoofdstuk 9 - les 2

Welkom bij Nederlands
  • Lezen (20 minuten)
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg dubbele punt, apostrof, bezitsvorm
  • Werken aan weektaak 
  • Nieuwe boekopdracht
  • Kahoot werkwoordspelling
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
  • Lezen (20 minuten)
  • Nakijken huiswerk
  • Uitleg dubbele punt, apostrof, bezitsvorm
  • Werken aan weektaak 
  • Nieuwe boekopdracht
  • Kahoot werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Wat? Lezen in een boek
Hoe? In stilte
Tijd? 20 minuten

timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

Dubbele punt
Waar hoort de dubbele punt? 
Wat is de bijbehorende regel?
  1. Zij zei 'dat heb je goed gedaan'.
  2. Dit eet ik het liefst sushi en patat.
  3. Ik dacht laat ik vanavond maar uit eten gaan.
  4. Er waren drie prijzen te winnen een plant, een tas en een dinerbon.



 
timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

Dubbele punt

  1. Zij zei: "Dat heb je goed gedaan."
  2. Dit eet ik het liefst: sushi en patat.
  3. Ik dacht: laat ik vanavond maar uit eten gaan.
  4. Er waren drie prijzen te winnen: een plant, een tas en een dinerbon.




 

Slide 4 - Tekstslide

Dubbele punt
Ik gebruik dus:
  1. een dubbele punt als ik citeer wat iemand gezegd heeft
  2. een dubbele punt voor een aankondiging
  3. een dubbele punt voor een reden/uitleg


Slide 5 - Tekstslide

Apostrof
1 Bij een afkorting of verkleinwoord met -er erachter       PVV'er vmbo'er
2 Bij het meervoud van afkortingen                                          dvd's
3 Bij het meervoud van woorden op -y                                     baby's (cowboys)
4 Bij bezitsvormen van namen die eindigen                          Hanna's tas
op een lange klinker of -y                                                                Benny's fiets
5 Bij bezitsvormen van namen die eindigen op                   Kees' boek
een s-klank                                                                                            Max' telefoon
6 Bij woorden of getallen waarvan je een deel weglaat   's morgens, in '99

Slide 6 - Tekstslide

Apostrof
Waar hoort een apostrof? Leg je antwoord uit.
timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

                 bezitsvorm

Slide 8 - Tekstslide

Namen+s (bezitsvorm)

Slide 9 - Tekstslide

bezitsvorm 
De schoenen van mijn vader




mijn vaders schoenen
(bezitsvorm) 

Slide 10 - Tekstslide

Bezitsvormen
In plaats van de schoenen van mijn vader kun je ook zeggen mijn vaders schoenen

De bezitsvorm geeft aan van wie of wat iets is.

De bezitsvorm van een zelfstandig naamwoord maak je meestal door er een s achter te zetten.

Slide 11 - Tekstslide

Bezitsvorm
Hoe schrijf je jouw naam als bezitsvorm?



Slide 12 - Tekstslide

Wat is de bezitsvorm van 'Lars'?
A
Larses
B
Lars's
C
Lars'

Slide 13 - Quizvraag

De pen van Hans.
Bezitsvorm
A
Hanss pen
B
Hans' pen
C
Hans pen
D
Hansis pen

Slide 14 - Quizvraag

De fiets van Maurice.
Wat is de bezitsvorm?
A
Maurice' fiets
B
Maurices fiets

Slide 15 - Quizvraag

Het huis van mijn oma
Wat is de bezitsvorm?
A
Omas' huis
B
Omas huis
C
Oma's huis

Slide 16 - Quizvraag

Het boek van Max.
Wat is de bezitsvorm?
A
Max' boek
B
Maxs boek
C
Max's boek

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze (bezitsvorm)?
A
Maikels auto; Sanne's auto
B
Max' auto; Mieke's auto
C
Isa's auto; Marks auto
D
Bas' auto; Maurice's auto

Slide 18 - Quizvraag

Bezitsvorm. Welke is goed ?
A
Ali's telefoon
B
Mijn vader's gitaar
C
Rianne's wens

Slide 19 - Quizvraag

De fiets van Lars.
Wat is de bezitsvorm?
A
Lars' fiets
B
Lars fiets

Slide 20 - Quizvraag

Het paard van Rianne.
Wat is de bezitsvorm?
A
Riannes paard
B
Rianne's paard
C
Riannes' paard

Slide 21 - Quizvraag

Bezitsvorm
Helena + fiets
A
Helenaas fiets
B
Helena's fiets
C
Helenas fiets

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste bezitsvorm
A
Tülay's telefoon
B
Tülays telefoon

Slide 23 - Quizvraag

Ik kan de bezitsvorm goed schrijven.
A
Ja
B
Nee
C
Meestal

Slide 24 - Quizvraag

Weektaak
Wat? H9 opdracht 13 en 15 t/m 20
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 20 minuten
Klaar? Lezen in je boek

timer
20:00

Slide 25 - Tekstslide