V1A - Nederlands - p4 - fictie par 2

V1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

V1 - Nederlands - Fictie: personages en perspectief

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Lezen in boek 15 min
  • Wat weet je nog van....?
  • Leerdoel 2,3 en 4: personages en perspectief
  • Personages  - theorie
  • Perspectief - theorie
  • Aan de slag => film kijken + vragen maken
  • Volgende keer

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog van ....?
Noem een tekstvorm bij het tekstdoel 'activeren':
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank valt onder fictie/non-fictie
Fictie kun je onderscheiden in: ....................... fictie en .........................verhalen.
Is het voltooid deelwoord goed of fout gespeld? 'Hij is verandert.' 
De vijf tekstdoelen zijn: ..........................................................................................................................
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel ...........................................................
.
Neem over en vul in. 
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog van ....?
Voorbeelden van tekstvormen bij het tekstdoel 'activeren' zijn advertentie, reclame en uitnodiging.
Het Achterhuis, het dagboek van Anne Frank non-fictie. 
Fictie kun je onderscheiden in: realistische fictie en fantasieverhalen.
In de volgende zin is het voltooid deelwoord fout gespeld: 'Hij is verandert', moet zijn ' veranderd'.  
De vijf tekstdoelen zijn: activeren, amuseren, overtuigen, informeren, instrueren.
Het leesboek dat ik nu lees heeft als tekstdoel amuseren.
.

Leerdoel 1, vorige les: Ik kan het verschil uitleggen tussen fictie en non-fictie.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
2. Ik kan het verschil uitleggen tussen hoofdpersonen en bijfiguren in verhalen.
3. Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen inleven en meeleven met een personage.
4. Ik kan uitleggen wat de volgende perspectieven zijn in een verhaal:
- ik-perspectief;
- hij/zij-perspectief;
- wisselend-perspectief.

Slide 6 - Tekstslide

Personages

We kennen twee soorten personages:
1. hoofdpersonages (ook wel round characters):
- geven je een kijkje in het hoofd --> je weet wat ze denken/voelen.
- maken een ontwikkeling mee in het verhaal.


Slide 7 - Tekstslide

Personages

2. bijfiguren (ook wel flat characters):
- leer je alleen oppervlakkig kennen. Je krijgt niet te weten wat hij/zij denkt of voelt. Je kunt wel veel informatie krijgen over hoe de persoon eruitziet en wat voor eigenschappen hij/zij heeft.

Slide 8 - Tekstslide

Personages: inleven en meeleven
Naarmate je meer leest/leert over een personage in een verhaal, ga je meer bij dit personage voelen. We maken onderscheid tussen inleven en meeleven.
Inleven: Je kunt je voorstellen hoe het is om dit personage te zijn of wat hij/zij meemaakt. Dat betekent nog niet dat jij positief denkt over het personage.
Meeleven: Je wilt graag dat het goed gaat met het personage. Je hoop bijvoorbeeld dat zijn ouders bij elkaar blijven of dat hij zijn doel bereikt.

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoel 2: Leg uit wat het verschil is tussen hoofdpersonen en bijfiguren.

Slide 10 - Open vraag

Leerdoel 3: Leg uit wat het verschil is tussen meeleven en inleven.

Slide 11 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat 'perspectief' is. Tip: denk aan tekenen.

Slide 12 - Open vraag

Perspectief (in verhalen)
Definitie perspectief: standpunt vanuit waar iets wordt waargenomen.

Een verhaal wordt ook vanuit iemands perspectief/standpunt verteld. 

Slide 13 - Tekstslide

Perspectieven (in verhalen)
Ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven. Het woordje 'ik' komt dus veel terug in het verhaal.

Hij/zij-perspectief: het verhaal is door iemand anders geschreven. Naar de personages wordt dus verwezen met zij en het. 

Slide 14 - Tekstslide

Perspectieven (in verhalen)
Wisselend perspectief: Het verhaal is door meerdere personen beschreven. Per hoofdstuk komt er bijvoorbeeld iemand anders aan het woord. 

Weten wat het perspectief is, is belangrijk, omdat ...?

Slide 15 - Tekstslide

Denk aan een recent boek dat je hebt gelezen of dat je aan het lezen bent. Welk perspectief wordt in dit boek gebruikt?

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag!
We gaan een korte film kijken.
Tijdens het kijken van de film moeten jullie een aantal vragen beantwoorden
- Fictie / non-fictie?
- Hoofdpersoon?
- Bijpersonen?
- Perspectief?

Slide 17 - Tekstslide

Nabespreken
- Fictie / non-fictie?
- Hoofdpersoon?
- Bijpersonen?
- Perspectief?

Slide 18 - Tekstslide

Dit verhaal was:
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 19 - Quizvraag

Wie was de hoofdpersoon?

Slide 20 - Open vraag

Wie waren de bijpersonen?

Slide 21 - Open vraag

Welk perspectief werd gebruikt?

Slide 22 - Open vraag

Volgende les
Smaak!

Slide 23 - Tekstslide