beeldspraak en gedichten

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Statement of inquiry 
Purposeful use of style and structure helps writers creatively convey their perceptions of inner and outer reality. 

Slide 2 - Tekstslide

Poetry as selfexpression
Welkom 
nieuwe leerlingen 

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
Key Concept = 
Creativity
Related Concepts = 
Purpose 
Structure
Style
Global Concept = Personal and Cultural Expression

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog van de lessen van vorige week?

Slide 5 - Woordweb

Leerdoelen
Je leert wat beeldspraak is
Je kent de begrippen vergelijking, metafoor en personificatie
Je kunt in een gedicht beeldspraak herkennen
Je kunt de beeldspraak uitleggen
Je kunt zelf dichten met beeldspraak

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert wat beeldspraak is

  • Je kent de begrippen vergelijking, metafoor en personificatie
  • Je kunt in een gedicht beeldspraak herkennen
  • Je kunt de beeldspraak uitleggen
  • Je kunt zelf dichten met beeldspraak

Slide 7 - Tekstslide

Vul aan: Ik ben zo blij als een (vis)

Slide 8 - Woordweb

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. 
'Vlinders in je buik hebben.' Je hebt dan niet letterlijk vlinders in je buik, maar hiermee wordt bedoeld dat je verliefd bent. 

We behandelen er drie:

de vergelijking
de metafoor 
de personificatie

Slide 9 - Tekstslide

De vergelijking
Een vergelijking noemt de overeenkomst 
tussen twee dingen: 

  • Haar lippen zijn zo rood als wijn. 
  • Hij is net zo rijk als Dagobert Duck.

Structuur: A is als B

Slide 10 - Tekstslide

De metafoor
Een metafoor is gelijk aan een vergelijking zonder het woordje 'als'.

'De kamer van mijn broer is een zwijnenstal.'
Het is daar een enorme bende. 

Als je bijvoorbeeld wilt zeggen dat je klasgenoot Bram altijd alles weet, kan je daar een metafoor van maken:
'Bram is de wandelende encyclopedie van de klas.'

Structuur: A is B


Slide 11 - Tekstslide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 12 - Quizvraag

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Personificatie
Bij de personificatie ken je menselijke eigenschappen toe aan iets abstracts: 

De stoel zuchtte onder zijn gewicht. 
Tijd die voorbij kruipt.
De wind die fluit. 

Zuchten, kruipen en fluiten zijn dingen die mensen wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 14 - Tekstslide

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Lees dit gedicht. Welke stemming roept het bij je op?

Slide 17 - Tekstslide

Welke stemming roept dit gedicht bij je op als je het leest?

Slide 18 - Open vraag

Lees dit gedicht. Welke woorden en/of zinnen vind je onduidelijk?

Slide 19 - Tekstslide

Welke woorden/zinnen vind je moeilijk?

Slide 20 - Woordweb

Lees dit gedicht. Waar denk je dat het over gaat? 

Slide 21 - Tekstslide

Waar denk je dat het gedicht over gaat?

Slide 22 - Woordweb

Welke beeldspraak
herken je in de
eerste strofe?

Slide 23 - Open vraag

Welke beeldspraak
herken je in de
tweede strofe?

Slide 24 - Open vraag

Welke beeldspraak
herken je in de
derde strofe?

Slide 25 - Open vraag

Wat vind je van dit gedicht nu je beter weet waar het over gaat?

Slide 26 - Open vraag

Opdracht
Schrijf een gedicht over een ontmoeting (bijvoorbeeld met een jongen waar je stiekem op verliefd bent of als je je hond aan het einde van een schooldag weer ziet of .......)
Verwerk in dit gedicht een vergelijking. Bijvoorbeeld de blijdschap van mijn hond is als ..... 
Gebruik ook een metafoor.
Klaar? Schrijf dan ook een personificatie erin.

Slide 27 - Tekstslide

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 28 - Open vraag

Lever hier je gedicht in

Slide 29 - Open vraag