Zinsopbouw 1 en meer werkwoorden tegenwoordige tijd

Zinsopbouw: Enkelvoudige zinnen met 1 werkwoord in de tegenwoordige tijd
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm (de persoonsvorm is naast het subject).
(A simple sentence has only one direct verb (the direct verb is next to the subject).)
Voorbeelden:
- Merel gaat nu naar een nieuwe school. (normale zin: subject - verbum)
- De coach praat met Jens over zijn schema. (normale zin: subject - verbum)
- Tim helpt Jens met het revalideren. (normale zin: subject - verbum)
- In het weekend heeft Jens de limietwedstrijd. (inversie zin: omwisseling van subject en verbum/ Inversion sentence: reversal of subject and verb.)
- Zaterdag gaan Jens en Merel naar de bioscoop. (inversie zin: omwisseling van subject en verbum/ Inversion sentence: reversal of subject and verb.)
When is there inversion in a sentence???

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinsopbouw: Enkelvoudige zinnen met 1 werkwoord in de tegenwoordige tijd
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm (de persoonsvorm is naast het subject).
(A simple sentence has only one direct verb (the direct verb is next to the subject).)
Voorbeelden:
- Merel gaat nu naar een nieuwe school. (normale zin: subject - verbum)
- De coach praat met Jens over zijn schema. (normale zin: subject - verbum)
- Tim helpt Jens met het revalideren. (normale zin: subject - verbum)
- In het weekend heeft Jens de limietwedstrijd. (inversie zin: omwisseling van subject en verbum/ Inversion sentence: reversal of subject and verb.)
- Zaterdag gaan Jens en Merel naar de bioscoop. (inversie zin: omwisseling van subject en verbum/ Inversion sentence: reversal of subject and verb.)
When is there inversion in a sentence???

Slide 1 - Tekstslide

Volgorde van zinsdelen in een enkelvoudige zin met 1 werkwoord.
 1: Subject-Werkwoord-Tijd-Object-Plaats.    Wij gaan vandaag met de bus naar Frankrijk.
2: Werkwoord-Subject-Tijd -Object-Plaats? Gaan wij vandaag met de bus naar Frankrijk?
3: Vraagwoord-Werkwoord-Subject-Object-Plaats?  Wanneer gaan wij met de bus naar Frankrijk?
4: Plaats-Werkwoord-Subject-Tijd- Object.   Naar Frankrijk gaan wij vandaag met de bus.
5: Tijd-Werkwoord-Subject-Object-Plaats.    Vandaag gaan wij met de bus naar Frankrijk.
6: Object-Werkwoord-Subject-Tijd-Plaats.    Met de bus gaan wij vandaag naar Frankrijk. 




Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is volgens een van de structuren hieronder?

1: Subject-Werkwoord-Tijd-Ander zinsdeel-Plaats.
2: Werkwoord-Subject-Tijd -Ander zinsdeel-Plaats?
3: Vraagwoord-Werkwoord-Subject-(Tijd)-Ander zinsdeel-Plaats?
4: Plaats-Werkwoord-Subject-Tijd- Ander zinsdeel.
5: Tijd-Werkwoord-Subject-Ander zinsdeel-Plaats.
6: Ander zinsdeel-Werkwoord-Subject-Tijd-Plaats.
A
Een belangrijke dag het is vandaag voor Jens .
B
Vandaag het is een belangrijke dag voor Jens.
C
Voor Jens het is vandaag een belangrijke dag.
D
Vandaag is het een belangrijke dag voor Jens.

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Link

Je eigen zin maken
In de volgende slide maak je een zin met 1 werkwoord in de tegenwoordige tijd (present tense) die een van de structuren van de vorige slide volgt. Je moet het werkwoord (verb) correct vervoegen (conjugate). Je zin moet over het leesboek 'Echt niet!' gaan.

Een andere leerling geeft je feedback op jouw zin!

Slide 5 - Tekstslide

Maak een zin met 1 verbum met een van de onderstaande structuren. Vervoeg het werkwoord correct.
1: Subject-Werkwoord-Tijd-Ander zinsdeel-Plaats.
2: Werkwoord-Subject-Tijd -Ander zinsdeel-Plaats?
3: Vraagwoord-Werkwoord-Subject-(Tijd)-Ander zinsdeel-Plaats?
4: Plaats-Werkwoord-Subject-Tijd- Ander zinsdeel.
5: Tijd-Werkwoord-Subject-Ander zinsdeel-Plaats.
6: Ander zinsdeel-Werkwoord-Subject-Tijd-Plaats.

Slide 6 - Open vraag

Je eigen zin maken
In de volgende slide maak je een zin met 1 werkwoord in de verleden tijd (past tense) die een van de structuren van de vorige slide volgt. Je moet het werkwoord (verb) correct vervoegen (conjugate).  Je zin moet over het leesboek 'Echt niet!' gaan.

Een andere leerling geeft je feedback op jouw zin!

Slide 7 - Tekstslide

Maak een zin met 1 verbum met een van de onderstaande structuren. Vervoeg het werkwoord correct.
1: Subject-Werkwoord-Tijd-Ander zinsdeel-Plaats.
2: Werkwoord-Subject-Tijd -Ander zinsdeel-Plaats?
3: Vraagwoord-Werkwoord-Subject-(Tijd)-Ander zinsdeel-Plaats?
4: Plaats-Werkwoord-Subject-Tijd- Ander zinsdeel.
5: Tijd-Werkwoord-Subject-Ander zinsdeel-Plaats.
6: Ander zinsdeel-Werkwoord-Subject-Tijd-Plaats.

Slide 8 - Open vraag

Conclusie: Elke enkelvoudige zin die je maakt, moet een van de volgende structuren volgen!
 1: Subject-Werkwoord-Tijd-Object-Plaats.    Wij gaan vandaag met de bus naar Frankrijk.

2: Werkwoord-Subject-Tijd -Object-Plaats? Gaan wij vandaag met de bus naar Frankrijk?

3: Vraagwoord-Werkwoord-Subject-Object-Plaats? Wanneer gaan wij met de bus naar Frankrijk?

4: Plaats-Werkwoord-Subject-Tijd- Object.   Naar Frankrijk gaan wij vandaag met de bus.

5: Tijd-Werkwoord-Subject-Object-Plaats.    Vandaag gaan wij met de bus naar Frankrijk.

6: Object-Werkwoord-Subject-Tijd-Plaats.    Met de bus gaan wij vandaag naar Frankrijk. 


Slide 9 - Tekstslide

Conclusie: Wat heb je vandaag in de les geleerd?
Schrijf het in het Nederlands op.

Slide 10 - Open vraag

Je gaat straks oefenen met zinstructuur d.m.v. een een Kahootspel.
- Log in met je naam zoals die in Managebac staat.

- Jouw score is je formative grade voor zinstructuur enkelvoudige zinnen met 1 werkwoord in de tegenwoordige tijd.

- Denk goed na voordat je een keuze maakt.
- Gebruik je cheat sheet met de zinstructuren. Succes!

Slide 11 - Tekstslide