All Right! Unit 1

All Right! Unit 1
doel:
betekenis weten van en toepassen van woorden in context
grammatica op de juiste manier toepassen in zinnen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

All Right! Unit 1
doel:
betekenis weten van en toepassen van woorden in context
grammatica op de juiste manier toepassen in zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Vul het juiste woord in:
Do you know the …… to this question?
A
answer
B
check
C
anser
D
chek

Slide 2 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:
You check the ….. to know when the next lesson is.
A
teacher
B
notebook
C
timetable
D
classroom

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord hoort hier NIET thuis?
A
highlighter
B
pen
C
rubber
D
notebook

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord hoort hier NIET thuis?
A
maths
B
geography
C
P.E.
D
subject

Slide 5 - Quizvraag

what do you take to school every day?

Slide 6 - Woordweb

vul het ontbrekende woord in:
History is my favourite ……..

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste voornaamwoorden in:
This is ..... book. Will you give it to ….?
A
my / me
B
mine / me
C
mine / my
D
my / mine

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste voornaamwoorden in:
Our teachers are really nice. ….. do not give ….. much homework.
A
We / us
B
They / you
C
They / us
D
We / them

Slide 9 - Quizvraag

Vul de ontbrekende woorden in:
Is that bike over there ….. ? No, ……. is the pink one.
A
his / he
B
yours / mine
C
your / my
D
their / mine

Slide 10 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Jane and Jessie are ……. They are 12 years old.
A
twins
B
nieces
C
only child
D
cousins

Slide 11 - Quizvraag

name three family members (oom, vader etc.)

Slide 12 - Woordweb

Your brother and your sister are:
A
your cousins
B
your siblings
C
annoying
D
only child

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal:
Dat is jammer.

Slide 14 - Open vraag

Name three languages (drie talen)

Slide 15 - Woordweb

Name three countries (drie landen)

Slide 16 - Woordweb

Wat hoort niet in het rijtje van 'to be' thuis?
A
is
B
am
C
are
D
have

Slide 17 - Quizvraag

maak de volgende zin ontkennend:
She is my best friend.

Slide 18 - Open vraag

Vul de ontbrekende woorden in:
…… you on holiday? No, I ….. at home now.
A
Is / am
B
Are / are
C
Are / am
D
Am / is

Slide 19 - Quizvraag

use three words to describe someone (iemand beschrijven)

Slide 20 - Woordweb

Vertaal naar het Engels:
Ik heb blond haar met krullen.

Slide 21 - Open vraag

a of an. Bij welke van de volgende woorden gebruik je NIET 'an':
A
uniform
B
aunt
C
honest
D
apple

Slide 22 - Quizvraag

Wat klopt niet bij het gebruik van 'a' en 'an'?
A
je gebruikt 'a' als de eerste letter van een woord klinkt als een medeklinker
B
je gebruikt 'an' als de eerste letter van een woord klinkt als een klinker
C
D
Je gebruikt altijd 'an' bij a/e/i/o/u

Slide 23 - Quizvraag

name three colours

Slide 24 - Woordweb

Vul de juiste vorm in van 'have got':
My friend ….. a nice new bike.
A
hase got
B
has got
C
haves got
D
has

Slide 25 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van 'have got'.
….. we ….. blue or green eyes?
A
Has / got
B
Haves / got
C
Have / got
D
Do / have

Slide 26 - Quizvraag

Maak de volgende zin ontkennend:
They have got glasses.
A
They got not glasses
B
They have got not glasses.
C
They have not got glasses.
D
They have glasses not.

Slide 27 - Quizvraag

weet je nu?
hoe je de werkwoorden 'to be' en 'have got' gebruikt?
hoe je a/an gebruikt?
hoe je de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden gebruikt?
welke woorden je moet gebruiken om te praten over school, vakken, familie, kleuren en het uiterlijk van iemand?

Slide 28 - Tekstslide