Week 25 Taalverzorging hfd 3 herhalen + herhalen opbouw van een tekst

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er op de planning?
Volgende weken is de toets.
Veel herhalen = hoog tempo!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen - de beste manier van leren

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een pakkende titel

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een pakkende inleiding

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het middenstuk van een tekst is...
A
altijd aan het einde van een tekst
B
het kleinste gedeelte van een tekst
C
het grootste gedeelte van een tekst
D
bestaat altijd uit één klein stukje

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mogelijke deelonderwerpen?
Bij de tekst: 
Bedrijven hebben nu al last van 
dalende taalvaardigheid.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deelonderwerp 1
Deelonderwerp 2

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het nut van de slotalinea?
A
Er is dan een einde aan de tekst.
B
De schrijver kan daar zijn mening kwijt.
C
Er wordt nog even kort samengevat waar de tekst over gaat.
D
Een slotalinea heeft geen nut.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen 
SPELLING

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die journalist ...... ons gisteren de verwachte verkiezingsuitslag. (duiden)
A
duidt
B
duide
C
duid
D
duidde

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naar de ........ walvis kwamen veel mensen kijken. (stranden)
A
gestrande
B
gestrandde

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor ..... jij tegenwoordig zo vaak een kaarsje? (branden)
A
brand
B
brandt
C
brande
D
brandde

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Wat is goed?
A
De rocky mountains vormen een gebergte in noord-amerika.
B
De Rocky Mountains vormen een gebergte in noord-amerika.
C
De Rocky Mountains vormen een gebergte in Noord-Amerika.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Wat is goed?
A
januari
B
Januari

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Wat is goed?
A
mbo
B
MBO

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Wat is goed?
A
zomer
B
Zomer

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Wat is goed?
A
tcr
B
TCR

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters
Wat is goed?
A
Zowel de islam als het christendom kent een god.
B
Zowel de islam als het christendom kent een God.
C
Zowel de Islam als het Christendom kent een God.
D
Zowel de Islam als het Christendom kent een god.

Slide 19 - Quizvraag

God is hier niet bedoeld als een heilig begrip maar als een lid van een godsdienste stroming, dus geen hoofdletter.
Wat is juist gespeld?
A
Tweede Kamer
B
tweede kamer
C
Tweede kamer

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van fotograaf?
A
Fotograven
B
Fotografen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van
IDEE?
A
ideën
B
ideeën

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meervoud van
KOLONIE?
A
koloniën
B
kolonieën

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud van risico?
A
Risicos
B
Risico's

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De juiste spelling?
A
Radioactief
B
Radio-actief

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De juiste spelling?
A
Lente-uitjes
B
lenteuitjes

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijke naamwoorden
Wat weet je er nog van?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het aardige meisje.
Een aardig meisje.

De aardige jongen.
Een aardige jongen.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
  • Een werkwoord kan ook worden gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.

  • Deze werkwoorden schrijf je dan.....
        ZO KORT MOGELIJK 

Slide 29 - Tekstslide

zo eenvoudig mogelijk

Bijvoeglijk naamwoord van een voltooid deelwoord








  • afgeleid van zwakke werkwoorden

  • afgeleid van sterke werkwoorden 



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden bijvoeglijk gebruikt
  • Het vliegtuig landde veilig. Het is geland
  • Het gelande vliegtuig. 

  • Hij kneedde het deeg. Het deeg is gekneed
  • Het geknede deeg.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren beantwoordde ik de mail.
De ... mail.
A
beantwoorde
B
beantwoordde
C
beantwoorden
D
beantwoordden

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij verlootte de cadeaus.
De .... cadeaus
A
verlote
B
verlootte
C
verloten
D
verlootten

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden bijvoeglijk gebruikt
  • De hond is verlaten. (verlaten- verliet-is verlaten)
  • De verlaten hond.

  • De jongen is gevallen. (vallen - viel- is gevallen)
  • De gevallen jongen.



Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bejaarde vrouw is erg geschrokken. De ..... bejaarde.
A
geschrokke
B
geschrokken

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij sloeg de hond. De ....... hond.
A
geslage
B
geslagen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden


Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en


Nieuwe stofnamen krijgen geen uitgang

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden
  • Katoen -> katoenen jas
  • ijzer-> ...       kruis   
  • hout -> ....    tafel
  • suède -> suède schoenen
  • plastic -> ....          tas
  • nylon -> ...              jack

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalverzorging 3.6
Volgende week TOETS hfd 3
Alle opdrachten

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies