H4 Lezen - Argumentatie (2)

Tegenargumenten en weerleggingen
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tegenargumenten en weerleggingen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Herhaling H3
- Uitleg H4 lezen
-nakijken huiswerk 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je kunt onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik lezen H3:
Wat is het verschil tussen een standpunt en argument?

Wat is het verschil tussen een feitelijk en waarderend argument?

Welke argumentatieschema's ken je?

Slide 4 - Tekstslide

Startopdracht
 Maak in een blokjesschema bij het standpunt + de argumenten op de volgende slide. Kies uit
enkelvoudige, nevenschikkende of onderschikkende argumentatie.

Slide 5 - Tekstslide

Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want ze heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een boekhandel gewerkt.
timer
3:00
Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want ze heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een boekhandel gewerkt.

Slide 6 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatiestructuur
Zij is de juiste persoon voor die baan als boekverkoopster
Zij heeft ruime ervaring in die branche
Ze heeft namelijk al twee jaar bij een boekhandel gewerkt

Slide 7 - Tekstslide

De school wilde het aantal vrouwelijk collega’s vergroten. Er werkten namelijk maar twee vrouwen op de school. 
timer
2:00

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoudige 
argumentatiestructuur
De school wilde het aantal vrouwelijke collega's vergroten.

Er werkten namelijk maar twee vrouwen op de school

Slide 9 - Tekstslide

Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want ze heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een Libris boekhandel gewerkt. 
timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatiestructuur
Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster.
Zij heeft ruime ervaring in die branche.
Ze heeft namelijk al twee jaar bij een Libris boekhandel gewerkt

Slide 11 - Tekstslide


Omdat zij veel kennis heeft, moet ze de opvolgster van onze coach worden. 
timer
2:00

Slide 12 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatiestructuur
Zij moet de opvolgster worden van onze coach.

Omdat zij veel kennis heeft.

Slide 13 - Tekstslide

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want ze heeft al veel ervaring en een positieve uitstraling. Bovendien willen we een vrouwelijke coach. 
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatiestructuur

Zij moet de opvolgster worden van onze coach.
↑                                                                       ↑                                                      ↑
Want zij heeft al veel ervaring        Zij heeft een positieve uitstraling           Bovendien willen we een vrouwelijk coach.

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden standpunt
Ik vind..
Volgens ons...
Zij denkt dat...
De schrijver is van mening dat...
Onze conclusie is dat...
 Dus...
Daarom...
Kortom...

Slide 16 - Tekstslide

Signaalwoorden argument
Dat blijkt uit....
immers...
namelijk...
omdat....
de reden hiervoor is....
want....

Slide 17 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend argument?
De smartphone is onmisbaar, want je kunt er nu bijna overal geld mee overmaken.

Standpunt = 
Argument = 




Slide 18 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend argument?
Utrecht is een prettige stad om te wonen, want in 2013 was Utrecht de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners. 

Standpunt = 
Argument = 

Slide 19 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend argument?
Het gratis downloaden van muziek via internet moet strafbaar blijven. De makers van de muziek lopen nu namelijk miljoenen euro’s mis aan auteursrechten.

Standpunt =
Argument = 





Slide 20 - Tekstslide

Enkelvoudig
Standpunt
Argument

Slide 21 - Tekstslide

Onderschikkend
Standpunt
Argument
Ondersteunend argument
want
dus

Slide 22 - Tekstslide

Nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en

Slide 23 - Tekstslide

Je vindt iets - je hebt een standpunt
Je vertelt waarom je dat vindt - je geeft argumenten.

Voorbeeld:
standpunt: Ik ben blij dat ik maandagochtend niet hoefde te fietsen.

Argumenten: 
- Het was zo glad dat er allerlei ongelukken gebeurden.
- Ik ben bang om onderuit te gaan. 

Lezen H3: argumentatie
waarderend argument
Feitelijk argument

Slide 24 - Tekstslide

Ik vind het prettiger om naar de bioscoop C-cinema te gaan in Bergen op Zoom, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 25 - Quizvraag

Ik vind het prettiger om naar C-cinema te gaan in Bergen op Zoom, want die popcorn is daar zo lekker.
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 26 - Quizvraag

Huiswerk bespreken
H4 - Lezen
Opdracht 2 blz. 109

Je krijgt een nakijkblad. Zet de antwoorden netjes in je schrift.


Slide 27 - Tekstslide

Bericht aan je ouders
  • Geef je werkblad aan je buurman/buurvrouw
  • Verplaats je in de ouders van jouw buurman/buurvrouw Bedenk een reden waarom het niet mag. Reageer op het bericht en schrijf dit in het vakje bij 'jouw ouders'
  • Geef de brief terug. Probeer je ouders tóch te overtuigen en reageer op de reden die zij hebben gegeven in het laatste vakje.

Slide 28 - Tekstslide

H4 lezen argumentatie 2
In een betogende tekst wil een schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt.  Dit kan hij doen door een standpunt met argumenten te ondersteunen. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt niet kloppen. We noemen dit weerleggen.

Slide 29 - Tekstslide

H4 - Tegenargumenten en weerlegging
Niet eens met een argumentatie? Je kunt dan argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of de argumenten weerleggen.

Aantekening: schrijf dit in je schrift!
  • Met een tegenargument ontkracht je een standpunt
  • Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument

Slide 30 - Tekstslide

Signaalwoorden weerlegging
Signaalwoorden van tegenstelling zijn bijvoorbeeld:

  • maar
  • echter
  • toch
  • daar staat tegenover
  • dat
  • hoewel
  • daarentegen
  • dat ligt heel anders
  • tenzij

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld
Standpunt:
De Canarische eilanden zijn ideale vakantiegebieden
Argument:
De zon schijnt er altijd
Tegenargument:
In de zon liggen is slecht voor je gezondheid (huidkanker)
Weerlegging:
Je moet niet te lang achter elkaar in de zon gaan liggen en je goed insmeren met zonnebrand

Slide 32 - Tekstslide

standpunt, argument en tegenargument

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,


want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.


Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
standpunt
argument
tegenargument

Slide 33 - Tekstslide

standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Er is anders weinig over ons verleden waarop we trots kunnen zijn
tegenargument
weerlegging
argument
standpunt

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Weerlegging
Nu jullie!
(Standpunt):  Ik vind dat er GEEN telefoonverbod nodig is op onze school.

(Argument):
(Tegenargument):
(Weerlegging):

timer
5:00

Slide 38 - Tekstslide

Een weerlegging gaat in tegen ...
A
het tegenargument
B
het standpunt

Slide 39 - Quizvraag

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.
C
Er is geen verschil, dit is het zelfde.

Slide 41 - Quizvraag

Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
neven- en onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie

Slide 42 - Quizvraag

Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
neven- en onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie

Slide 43 - Quizvraag

Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 44 - Quizvraag

Signaalwoorden voor een tegenargument zijn:
A
ook, daarnaast
B
dus, vervolgens
C
echter, integendeel
D
om te

Slide 45 - Quizvraag

Herhaling argumentatiestructuur
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 46 - Sleepvraag

Aan de slag
H4 lezen: argumentatie (2)
Huiswerk voor vrijdag 1 maart
Maken: opdracht 1 op blz. 107
Hoe: je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw

Klaar? Ga alvast verder met opdracht 2 op blz. 108.

Slide 47 - Tekstslide