2TL2 donderdag 14 april

Welkom!
Welkom 2TL2
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom 2TL2

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les 2TL2
vrijdag 14 april 2023
Programma:
  • Opening
  • Aanwezigheid
  • Afspraken
  • Planning
  • Aan de slag
  • Afsluiting 
Lesdoel:
Ik weet wat er van mij verwacht wordt voor de rest van het jaar

Slide 2 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 3 - Tekstslide

Afspraken
  • Mobiel in de bak
  • Niet eten in de les
  • Boek mee
  • Schrift mee
  • Pen mee

Slide 4 - Tekstslide

Planning
Taalverzorging H3 : blz. 80/81
Taalverzorging H4: blz. 106/107
Taalverzorging H3 : blz. 84/85
Fictie + stillezen + bieb
Woordenschat H3 : blz. 76/77 enz. 2 lessen
Woordenschat H4: blz. 102/103 enz. 2 lessen
Woordenlijst meegeven + Oefentoets Woordenschat + Stillezen
Naar de bibliotheek.: Boek lenen en daar een boekopdracht over maken.
LEESV. behandelen. Deze samenvoegen met het woordenschatcijfer.
Na de meivakantie werkstuk maken… Mee aan de slag in de lessen. Werkstuk presenteren = spreekvaardigheidcijfer

Slide 5 - Tekstslide

Vandaag
Bladzijde 80 en 81 Lijdend voorwerp

  • Zoek onderwerp en werkwoordelijk gezegde
  • Stel de vraag: Wat (Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
  • Antwoord daarop is het Lijdend Voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig ww en hulpwerkwoord
Bladzijde 214 en 215


Slide 7 - Tekstslide

Cursus 5 - § 8
Persoonlijk en bezittelijk vnw 
bladzijde 218 en 219

Slide 8 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les:
- Weet je wat voornaamwoorden zijn;
- Weet je wat een persoonlijk voornaamwoord is;
- Weet je wat een bezittelijk voornaamwoord is.

Slide 9 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren en dingen.

We leren vandaag twee verschillende:
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan. 

Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje bij ons.
Deze vulpen is van mij.

Slide 11 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord

ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord

wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 12 - Tekstslide

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets) en het is een apart zinsdeel als je de zin ontleedt.

Ik geef het cadeau aan haar.
Ik geef het aan haar.

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel en er staat geen lw achter.

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Een persoonlijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is (bezit)

Haar moeder.
Jouw nieuwe tas.
Onze vrienden.
Dit is mijn vulpen.

Slide 14 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord

mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord

onze, ons
jullie
hun

Slide 15 - Tekstslide

Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.

Ik geef hun een compliment.
Het is namelijk hun eigen verdienste.

Wie wil ons huis kopen?
Zij willen het huis van ons overnemen.

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
Blz. 219
Opdracht 1, 2, 3 en 4
In je schrift
Huiswerk voor volgende week woensdag



Slide 17 - Tekstslide

Voorzetsels
Blz. 222

Theorie

Maken  Opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 op bladzijde 222 en 223 




Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Herkennen van voorzetsels (vz)
- Meestal vóór een lidwoord of voornaamwoord
vb. tussen de boeken, in het toverdrankje, onder de tafel

- Voorzetsel kan áchter een zelfstandig naamwoord staan.
vb. Hij loopt het bos in. OF Zij rent de helling op.

- Soms ontbreekt het lidwoord.
Zij zitten aan tafel. Wegens omstandigheden zijn we gesloten.

Slide 20 - Tekstslide

Bijwoord
Blz. 226

Theorie

Maken  Opdracht 1, 2, 3, 4, 5 en 6 op bladzijde 226 en 227




Slide 21 - Tekstslide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over
een ander woord:
  • Werkwoord (Anna hockeyt goed)
  • Bijvoeglijk naamwoord (Anna heeft een heel mooie hockeystick)
  • Ander bijwoord (Anna kan ook bijzonder snel rennen)

  • Een BW zegt nooit iets over een ZN (dan is het een BVN)

Slide 22 - Tekstslide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
  • Plaats (er, nergens, overal)
  • Zekerheid (vast, absoluut)
  • Ontkenning (niet, nooit)
  • Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer). 
  • Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide