Herhaling woordsoorten - werkwoorden

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)

  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
  • Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis: 
je kunt het (meestal) uitbeelden. 
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 



Slide 2 - Tekstslide

HULPWERKWOORD (HWW)

  • Hulpwerkwoorden hebben geen duidelijke betekenis van zichzelf.  
  • Hulpwerkwoorden komen voor in zinnen met meerdere werkwoorden. 
  • Hulpwerkwoorden kunnen vaker in één zin voorkomen. 
  • Hulpwerkwoorden ‘helpen’ de zin kloppend te maken: 
ze helpen de zin in de juiste tijd te zetten. 


Slide 3 - Tekstslide

VOORBEELDEN ZWW & HWW
zelfstandige werkwoorden
  • slapen, zingen, voetballen, blaffen en struikelen. 

hulpwerkwoorden
  • hebben, zijn, worden, zullen, kunnen en mogen.

Slide 4 - Tekstslide

VIND HET ZWW IN DE ZIN
Sandra moet haar Franse woordjes gaan leren.

Maak steeds nieuwe zinnen door de persoonsvorm weg te laten. 
  • Sandra moet haar Franse woordjes leren. 
  • Sandra gaat haar Franse woordjes leren.
  • Sandra leert haar Franse woordjes.

Leren is het zelfstandige werkwoord in deze zin

Slide 5 - Tekstslide

VOORBEELDZINNEN HWW & ZWW

  • Ik heb gisteren gedichtjes gemaakt.
  • Kan ik vanavond komen chillen?
  • Moet ik mijn huiswerk maken?
  • De kastanjeboom is omgewaaid.
  •  Zij zouden die schoenen verkocht hebben

Slide 6 - Tekstslide


Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin:
De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.

Slide 7 - Open vraag

De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.


Drie werkwoorden

mag blijven fluiten


Slide 8 - Tekstslide

Drie werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde

mag blijven fluiten

- meerdere werkwoorden in een zin

- mag (pv) is hww


- fluiten heeft betekenis en is zww 


- blijven is ook een hww


Slide 9 - Tekstslide

KOPPELWERKWOORD (KWW)

  • Koppelwerkwoorden  koppelen het onderwerp van de zin 
aan een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord 
(= het naamwoordelijk deel) van de zin.
  • Het koppelwerkwoord kan alleen in een zin staan. 
  • Er kunnen niet meerdere koppelwerkwoorden in een zin staan.  
  • Er zijn negen koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken, voorkomen). 


Slide 10 - Tekstslide

VOORBEELDZINNEN HWW & KWW

  • Tom is mijn beste vriend. 
  • Duits blijft voor mij een moeilijke taal. 
  • De vijftigste verjaardag van mijn vader was een groot feest. 

  • Mijn zus is lerares geschiedenis geworden
  • Marco van Basten zal altijd mijn voetbalheld blijven


Slide 11 - Tekstslide

EZELSBRUGGETJE KOPPELWERKWOORDEN


ZWABBELS (+ HDV)
 Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, 
(Heten, Dunken, Voorkomen).


 

Slide 12 - Tekstslide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets. 
ZELFSTANDIG WERKWOORD
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets. 
KOPPELWERKWOORD

Slide 13 - Tekstslide

KOPPELWERKWOORDEN UITZONDERINGEN

De werkwoorden zijn, worden en blijven kunnen zowel als koppelwerkwoord en als hulpwerkwoord gebruikt worden. 

De werkwoorden zijn, blijven en schijnen kunnen ook als 
zelfstandig werkwoord gebruikt worden. 

Slide 14 - Tekstslide

HET WERKWOORD ZIJN
Junior is ziek. --> is = koppelwerkwoord
  • is koppelt in deze zin 'ziek' aan 'Junior'.

Junior is ziek geweest. --> is = hulpwerkwoord
  • is helpt de zin in de verleden tijd te zetten. 
  • geweest is in deze zin het koppelwerkwoord.

Junior is weer op school. --> is = zelfstandig werkwoord
  • is betekent hier 'zich ergens bevinden'. 

Slide 15 - Tekstslide

HET WERKWOORD BLIJVEN
De winkel blijft twee weken dicht. --> blijft = koppelwerkwoord
  • blijft koppelt in deze zin 'dicht' aan 'De winkel'.

De winkel blijft twee weken gesloten. --> blijft = hulpwerkwoord
  • blijft helpt de zin in de verleden tijd te zetten.

De winkel blijft in de hoofdstraat. --> blijft = zelfstandig werkwoord
  • blijft betekent hier 'zich ergens bevinden'. 

Slide 16 - Tekstslide

HET WERKWOORD WORDEN

De serie wordt spannender. --> wordt = koppelwerkwoord
  • wordt koppelt in deze zin 'spannender' aan 'De serie'.

De serie wordt niet meer uitgezonden. --> wordt = hulpwerkwoord
  • wordt helpt in de zin in de verleden tijd te zetten. 
  • uitgezonden is in deze zin het zelfstandig werkwoord.

Slide 17 - Tekstslide

HET WERKWOORD SCHIJNEN

De zon schijnt uitbundig. 

In deze zin is schijnt een zelfstandig werkwoord. 
Schijnen heeft hier de betekenis van licht geven. 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

De 6 belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, komen, blijven, blijken, lijken, schijnen
B
zijn, worden, blijven, brengen, lijken, schijnen
C
zijn, moeten, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 20 - Quizvraag


Mijn zus is vervelend geweest.

'geweest' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 21 - Quizvraag


Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord.


A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Ineke gaat naar de stad.

'gaat' is een ..
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 23 - Quizvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 24 - Sleepvraag

Frenkie wil vanavond nog wel even voetballen.

'wil' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 25 - Quizvraag

Frenkie wil vanavond nog wel even voetballen.

'voetballen' is een ...
A
kww
B
zww
C
hww

Slide 26 - Quizvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 27 - Sleepvraag

Mijn tante blijft een apart geval.

'blijft' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 28 - Quizvraag


Wat is GEEN koppelwerkwoord?
A
lijken
B
lopen
C
dunken
D
schijnen

Slide 29 - Quizvraag

Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Mijn hondje wil  graag uitgelaten   worden.
ZWW
HWW
KWW
wil
worden

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord
uit onderstaande zin?

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.

A
wil
B
uitgelaten
C
worden
D
hondje

Slide 31 - Quizvraag


De jongen had zijn vriend moeten kunnen helpen.

A
had, moeten, kunnen = hww helpen = zww
B
had, moeten, kunnen, helpen = zww
C
had, moeten, helpen = hww kunnen = zww
D
had, moeten, kunnen, helpen = hww

Slide 32 - Quizvraag


Wij hebben gisteren pannenkoeken gegeten.



A
hebben, gisteren = hww gegeten = kww
B
gisteren, gegeten = zww hebben = kww
C
hebben = zww gegeten = hww
D
hebben = hww gegeten = zww

Slide 33 - Quizvraag


Ik zwem graag baantjes.

'zwem' is een ...
A
kww
B
zww
C
hww

Slide 34 - Quizvraag

Werkwoord(en):
Jan had heel zijn leven een grote wens.

Slide 35 - Open vraag

Werkwoord(en):
Hij wilde het gras maaien van zijn favoriete voetbalclub.

Slide 36 - Open vraag

Werkwoord(en):
De radiozender 100%NL liet zijn wens in vervulling gaan.

Slide 37 - Open vraag

Werkwoord(en):
Zijn dochter had zijn wens bij de radiozender ingediend.

Slide 38 - Open vraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put

'komen' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 39 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put

'is' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 40 - Quizvraag

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put

'zitten' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 41 - Quizvraag

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken

'heeft' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 42 - Quizvraag

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken

'gebroken' is een ...
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 43 - Quizvraag

De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt gunstig te zijn.

'blijkt' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 44 - Quizvraag

De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt gunstig te zijn.

'zijn' is een ...
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 45 - Quizvraag

Aan de zuidkust van Florida zijn door nog onbekende redenen tientallen dode grienden aangespoeld.
A
zijn = hww aangespoeld = hww
B
grienden = zww aangespoeld = hww
C
zijn = hww aangespoeld = zww
D
zijn = zww aangespoeld = zww

Slide 46 - Quizvraag


Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww

Slide 47 - Quizvraag


De meteorietinslag in Rusland had ook in Nederland kunnen gebeuren.

A
had - kunnen = hww gebeuren = zww
B
had - gebeuren = hww kunnen = zww
C
had - kunnen = zww gebeuren = hww

Slide 48 - Quizvraag