waarom Dinggedicht/ typisch Jahrhundertwende
1 Het object staat centraal: Het gedicht draait volledig om de panter in de kooi, niet om de dichter zelf. Rilke beschrijft het dier als een “ding” dat door zijn gevangenschap tot een object is geworden.
2 Verbeelding en bezieling: Hoewel het een dier is, wordt het gepresenteerd als een statisch object, bijna een kunstwerk. Rilke geeft het panterbeeld een innerlijke dimensie: de kracht en majesteit van het dier zijn nog voelbaar, maar opgesloten.
3 Geen praktische beschrijving: Het gaat niet om feitelijke kenmerken van een panter, maar om de ervaring van opgesloten zijn, de verloren vrijheid, en de tragiek van stilstand.
In plaats van een objectieve beschrijving, toont Rilke de innerlijke toestand van het dier – een typisch modernistisch kenmerk.