Herhaling signaalwoorden

Nederlands
teksverbanden 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
teksverbanden 

Slide 1 - Tekstslide


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 2 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsommend
B
tegenstellend
C
redengevend
D
concluderend

Slide 3 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsommend
B
concluderen
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 4 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
redengevend
B
opsommend
C
samenvattend
D
tegenstellend

Slide 5 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 6 - Quizvraag

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 7 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 8 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 9 - Quizvraag

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 10 - Tekstslide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 11 - Open vraag


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 12 - Open vraag

 Opdracht 3

Slide 13 - Tekstslide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 14 - Sleepvraag

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 15 - Sleepvraag