Hoofdstuk 1

Conjunctuur
1 / 22
volgende
Slide 1: Woordweb
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Conjunctuur

Slide 1 - Woordweb

Conjunctuur 
Groei van het reele BBP
Oftewel
Groei van C, I, O en E - M 

Trend in Nederland rond 2 procent per jaar 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Hoogconjunctuur 





In de bedrijven en hele economie
-- > Hogere bezettingsgraad = meer gebruik maken van de productiecapaciteit. De productiecapaciteit wordt meestal in % weergegeven. 

Op de markten en in de bedrijven --> De vraag naar goederen en diensten stijgt, waardoor de winsten van bedrijven stijgen.

Slide 4 - Tekstslide

Hoogconjunctuur
Op de arbeidsmarkt --> De vraag naar arbeid stijgt sterker dan het aanbod van arbeid (Va > Aa).
De arbeidsmarkt wordt krapper. Het aantal vacatures stijgt. De werkloosheid daalt; als eerste worden tijdelijke werknemers en uitzendkrachten aangetrokken.  Er is sprake van een aanzuigeffect. 
Er is een opwaartse druk op de lonen. De lonen stijgen – vertraagd – sneller. De vakbonden staan bij Cao-onderhandelingen sterker, werkgeversorganisaties zwakker.

Slide 5 - Tekstslide

Hoogconjunctuur
In de geldeconomie --> Stijgende prijzen = hogere bestedingsinflatie, omdat de vraag naar goederen en diensten stijgt.
Er is meer vraag naar geld, er wordt meer geleend. De geldhoeveelheid neemt toe.
De rente stijgt omdat er meer vraag naar geld is.

Slide 6 - Tekstslide

Hoogconjunctuur 
Andere gemeten conjunctuurindicatoren --> Hoger consumentenvertrouwen.
Hoger producentenvertrouwen.
Grotere orderportefeuilles = meer productieopdrachten bij bedrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Laagconjunctuur

Slide 8 - Tekstslide

Laagconjunctuur
In de bedrijven en hele economie --> Lagere bezettingsgraad = minder gebruik maken van de productiecapaciteit. De productiecapaciteit wordt meestal in % weergegeven.

Op de markten en in de bedrijven --> De vraag naar goederen en diensten daalt, waardoor de winsten van bedrijven dalen.

Slide 9 - Tekstslide

Laagconjunctuur
Op de arbeidsmarkt --> De vraag naar arbeid stijgt minder dan het aanbod van arbeid (Va < Aa).
  De arbeidsmarkt wordt ruimer. 
Het aantal vacatures daalt.
De werkloosheid neemt toe; als eerste worden tijdelijke werknemers en uitzendkrachten ontslagen. 
Er is sprake van het ontmoedigingseffect.
Er is een neerwaartse druk op de lonen. De lonen stijgen – vertraagd – minder snel. De vakbonden staan bij Cao-onderhandelingen zwakker, werkgeversorganisaties sterker.

Slide 10 - Tekstslide

Laagconjunctuur
In de geldeconomie --> Dalende prijzen = minder bestedingsinflatie, omdat de vraag naar goederen en diensten daalt.
Bij een extreme laagconjunctuur kan er deflatie, prijsdaling, ontstaan.
Er is minder vraag naar geld, er wordt minder geleend. De geldhoeveelheid neemt af.
De rente daalt, omdat er minder vraag naar geld is.

Slide 11 - Tekstslide

Laagconjunctuur
Andere gemeten conjunctuurindicatoren -->  Lager consumentenvertrouwen.
Lager producentenvertrouwen.
Lagere orderportefeuilles = minder productieopdrachten bij bedrijven.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Procyclisch (meegaand met conjunctuur)

Bijvoorbeeld: Inkomen, aantal verkochte huizen, bedrijfswinsten, industriële productie 
Anticyclisch (gaat tegen conjunctuur in) 

Bijvoorbeeld: Werkloosheid, deze verloopt tegen de conjunctuur in. 

Slide 14 - Tekstslide

Welke variabelen zijn procyclisch?
A
Bedrijfinvesteringen
B
Werkloosheid
C
Belastinginkomsten van de overheid
D
Afzet van bedrijven

Slide 15 - Quizvraag

Waarom stijgt het tekort van de overheid bij een daling van de conjunctuur? Geef twee oorzaken

Slide 16 - Open vraag

Wat is de juiste relatie tussen export en bbp?
A
Als de Nederlandse export daalt, daalt als gevolg het Nederlandse BBP.
B
Als het Nederlandse bbp daalt, daalt als gevolg daarvan de Nederlandse export

Slide 17 - Quizvraag

De juiste omschrijving van hoogconjunctuur is
A
De groei van het nationaal inkomen is groot
B
De % groei van het nationaal inkomen is groter dan gemiddeld
C
De % groei van het reële BBP is groter dan gemiddeld

Slide 18 - Quizvraag

Welke indicator zal toenemen bij een hoogconjunctuur?
A
Bezettingsgraad bij bedrijven
B
Wisselkoers
C
Saldo lopende rekening
D
Uitkeringen

Slide 19 - Quizvraag

Een probleem in een periode van hoogconjunctuur is:
A
Verslechtering internationale concurrentiepositie
B
Afname financieringstekort
C
Schever worden inkomensverdeling
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 20 - Quizvraag

Wat kan de overheid doen om de conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting

Slide 21 - Quizvraag

Maken opdracht 19 t/m 21 

Slide 22 - Tekstslide