8.3: Rekenen aan verbrandingsreacties

Hoofdstuk 8: Verbrandingen
Paragraaf 3: Rekenen aan verbrandingsreacties
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8: Verbrandingen
Paragraaf 3: Rekenen aan verbrandingsreacties

Slide 1 - Tekstslide

Moleculaire stof
Enkelvoudig ion
Samengesteld ion
Verbrandingsproduct
Ontledingsreactie
Atoom
Molecuul
Molecuulformule
Molecuulmassa
Massapercentage

Zout
Metaal
Niet-metaal
Zuur 
Base
Oplosvergelijking
Neerslagreactie

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de massaverhouding bij een chemische reactie bepalen op basis van de moleculaire massa's van de betrokken stoffen.
  • Je kunt bepalen hoe groot de overmaat bij een chemische reactie is.

Slide 3 - Tekstslide

Even opstarten...

Wat betekende ook alweer de wet van behoud van massa?

Kun je de molecuulmassa van een molecuul berekenen?

Slide 4 - Tekstslide

Rekenen met massaverhouding
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Welke stof is gegeven en welke stof is gevraagd?
  4. Maak een verhoudingstabel en reken uit.

Voorbeeld: Hoeveel zuurstof is nodig voor de verbranding van 24 gram koolstof? 

Slide 5 - Tekstslide

Rekenen met massaverhouding
Hoeveel zuurstof is nodig voor de verbranding van 24 gram koolstof? 

Slide 6 - Tekstslide

Rekenen met massaverhouding
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Welke stof is gegeven en welke stof is gevraagd?
  4. Maak een verhoudingstabel en reken uit.

Opdracht: Bereken hoeveel water er ontstaat als je 35 gram waterstof verbrandt.

Slide 7 - Tekstslide

Overmaat: Cake bakken





4 eieren                halve liter melk             200 gram meel

Slide 8 - Tekstslide

Rekenen met overmaat
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Kies een van de twee gegeven stoffen en reken uit hoeveel je dan van de andere stof nodig hebt.
  4. Vergelijk met het gegeven in van die stof. 

Voorbeeld: Je verbrandt 20 g magnesium met 15 g zuurstof. Welke stof is in overmaat?

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opgave 1 t/m 9

Blz 101 t/m 108 van boek 4A
of in de digitale methode.

Slide 10 - Tekstslide