8.3: Rekenen aan verbrandingsreacties

Hoofdstuk 8: Verbrandingen
Paragraaf 3: Rekenen aan verbrandingsreacties
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8: Verbrandingen
Paragraaf 3: Rekenen aan verbrandingsreacties

Slide 1 - Tekstslide

Moleculaire stof
Enkelvoudig ion
Samengesteld ion
Verbrandingsproduct
Ontledingsreactie
Atoom
Molecuul
Molecuulformule
Molecuulmassa
Massapercentage

Zout
Metaal
Niet-metaal
Zuur 
Base
Oplosvergelijking
Neerslagreactie

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de massaverhouding bij een chemische reactie bepalen op basis van de moleculaire massa's van de betrokken stoffen.
  • Je kunt bepalen hoe groot de overmaat bij een chemische reactie is.

Slide 3 - Tekstslide

Even opstarten...

Wat betekende ook alweer de wet van behoud van massa?

Kun je de molecuulmassa van een molecuul berekenen?

Slide 4 - Tekstslide

Rekenen met massaverhouding
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Welke stof is gegeven en welke stof is gevraagd?
  4. Maak een verhoudingstabel en reken uit.

Voorbeeld: Hoeveel zuurstof is nodig voor de verbranding van 24 gram koolstof? 

Slide 5 - Tekstslide

Rekenen met massaverhouding
Hoeveel zuurstof is nodig voor de verbranding van 24 gram koolstof? 

Slide 6 - Tekstslide

Rekenen met massaverhouding
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Welke stof is gegeven en welke stof is gevraagd?
  4. Maak een verhoudingstabel en reken uit.

Opdracht: Bereken hoeveel water er ontstaat als je 35 gram waterstof verbrandt.

Slide 7 - Tekstslide

Overmaat





4 eieren                halve liter melk             24 kg meel

Slide 8 - Tekstslide

Rekenen met overmaat
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Kies een van de twee gegeven stoffen en reken uit hoeveel je dan van de andere stof nodig hebt.
  4. Vergelijk met het gegeven van die stof. 

Voorbeeld: Je verbrandt 500 g magnesium met 15 g zuurstof. Welke stof is in overmaat?

Slide 9 - Tekstslide

Rekenen met overmaat
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Kies een van de twee gegeven stoffen en reken uit hoeveel je dan van de andere stof nodig hebt.
  4. Vergelijk met het gegeven van die stof. 

80,0 gram zuurstof en 38,0 gram stikstof worden bij elkaar toegevoegd in een reactievat. Er ontstaat een reactie, waarbij stikstofdioxide ontstaat. Bereken welke stof in welke hoeveelheid in overmaat aanwezig is.

Slide 10 - Tekstslide

Rekenen met overmaat
  1. Stel de reactievergelijking op en maak kloppend.
  2. Bereken van alle stoffen de molecuulmassa.
  3. Kies een van de twee gegeven stoffen en reken uit hoeveel je dan van de andere stof nodig hebt.
  4. Vergelijk met het gegeven van die stof. 

We hebben 50 gram koper en 100 gram zuurstof. Deze reageren samen tot CuO. Welke stof is in dit geval in overmaat aanwezig, en hoeveel blijft er over?

Slide 11 - Tekstslide

Rekenen met overmaat
De reactie waarmee koper(II)chloride wordt gevormd, staat hieronder weergegeven.
CuO  +  2 HCl  →  CuCl2  +  H2O
Er wordt 45 g koper(II)oxide samengevoegd met 55 g waterstofchloride.

TL: Welke stof is in overmaat en hoeveel blijft er over?
H/V: Bereken hoeveel gram koper(II)chloride maximaal gevormd kan worden.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opgave 1 t/m 9 van paragraaf 8.3

Blz 101 t/m 108 van boek 4A
of in de digitale methode.

Slide 13 - Tekstslide