MTH, leerjaar 1, blok 2, les 2

Blok 2, les 2
Onderdelen van de les:

  • Herhaling les 1 quizvragen (inloggen met eigen naam)
  • De bloeddruk
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Medisch technisch handelenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Blok 2, les 2
Onderdelen van de les:

  • Herhaling les 1 quizvragen (inloggen met eigen naam)
  • De bloeddruk

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Benoem de 3 vitale functies.

Slide 3 - Open vraag

Kenmerkend voor de vitale functies is dat .....
A
Vaak maar 1 vitale functie verstoord is
B
Verstoring de andere vitale functies beïnvloed
C
Een verstoring door de andere vitale functies hersteld wordt

Slide 4 - Quizvraag

Hoe worden vitale functies doorgaans beoordeeld?
A
Bewustzijn observeren
B
Lichaamstemperatuur meten
C
Ademhaling observeren Hartslag meten
D
Alle bovenstaande

Slide 5 - Quizvraag

Subjectief wil zeggen:
A
Dat er geen verschil zit tussen de observatie
B
Dat er verschil zit tussen de observatie
C
Dat er verschil zit tussen de metingen
D
Dat er geen verschil zit tussen de metingen

Slide 6 - Quizvraag

Het is beter om de vitale functies in rust te meten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer het hart samentrekt wordt bloed de slagaders ingepompt.
Stelling: De druk in de slagaders blijft gelijk bij elke hartslag.
A
De stelling is correct
B
De stelling is niet correct

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de meest gebruikte locatie om de hartslag te meten bij volwassenen?
A
Hals
B
Pols
C
Lies
D
Enkel

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de normaalwaarde voor de hartfrequentie in rust bij een volwasse?

Slide 10 - Open vraag

Bradycardie
Tachycardie
minder dan 60 slagen per minuut 
traag werkende schildklier
Meer dan 100 slagen per minuut
Ernstige bloeding
Hersenaandoening
Gebruik van koffie

Slide 11 - Sleepvraag

Boezemfibrilleren of atriumfibrilleren
Een veelvoorkomende hartritmestoornis, vooral bij oudere mensen. Bij boezemfibrilleren is de hartslag onregelmatig en meestal te hoog. Boezemfibrilleren is een ritmestoornis die niet levensbedreigend is, maar meestal wel behandeld moet worden. Dit om schade aan het hart te voorkomen.

Slide 12 - Tekstslide

De bloeddruk

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Bloeddruk  
Door het pompen van het hart is de bloeddruk niet continu gelijk maar heeft het een golvend karakter.
 

De bloeddruk wordt daarom uitgedrukt in twee getallen:
• bovendruk (systolische druk);
• onderdruk (diastolische druk).  

Slide 15 - Tekstslide

Bovendruk (systolische druk)
De bovendruk is de druk op het moment dat het hart bloed in de slagaders pompt waardoor de druk stijgt. 



Slide 16 - Tekstslide

Onderdruk (diastolische druk)
De onderdruk is de druk op het moment dat het hart ontspant tussen de hartslag, waardoor de druk in de slagaders afneemt.



Slide 17 - Tekstslide

De hoogte van de bloeddruk is onder andere afhankelijk van de volgende factoren:
De hoogte van de bloeddruk is onder andere afhankelijk van de volgende factoren:  

• De kracht waarmee het hart pompt. 
• De elasticiteit van de slagaders. 
Vernauwingen in de slagaders door bijvoorbeeld aderverkalking
  (atherosclerose). 


Slide 18 - Tekstslide

De hoogte van de bloeddruk is onder andere afhankelijk van de volgende factoren:  

Verwijding of vernauwing van de bloedvaten. Rond slagaders 
  zitten spiertjes die dit kunnen reguleren afhankelijk van activiteit, 
  temperatuur en andere factoren. 
De hoeveelheid bloed. Bij een grote bloeding zal de bloeddruk 
  uiteindelijk dalen. 
De stroperigheid van het bloed. 

Slide 19 - Tekstslide

Hoge bloeddruk kan een gevolg zijn van vernauwde slagaders, waardoor dezelfde hoeveelheid vloeistof door een nauwere buis moet stromen

Slide 20 - Tekstslide

De bloeddruk schommelt gedurende de dag. 

In de ochtend en avond is de bloeddruk meestal lager dan in de middag. 

Daarnaast wordt de bloeddruk beïnvloed door inspanning en emoties. 


Slide 21 - Tekstslide

Een langdurig hoge bloeddruk verhoogt het risico op hart- en vaatziekten.

Gedurende het leven stijgt de bloeddruk door verminderde elasticiteit van de slagaders en het optreden van aderverkalking. 

Slide 22 - Tekstslide

Hoge bloeddruk  
Een hoge bloeddruk wordt hypertensie genoemd. 

Hypertensie veroorzaakt over het algemeen geen directe klachten bij cliënten. 

 

Slide 23 - Tekstslide

De volgende afkapwaarden voor hypertensie worden vaak aangehouden bij volwassenen: 

• Bovendruk > of =  140 mmHg; 
• Onderdruk > of =    90 mmHg. 

De bovendruk wordt vooral gezien als bepalend voor het risico op hart- en vaatziekten. 
Het starten van behandeling met medicijnen hangt daarom ook met name van de bovendruk af. 

Slide 24 - Tekstslide

Een voorbeeld hoe de bloeddruk kan worden opgeschreven is: 

RR = 120/80 mmHg. 

  • RR staat voor Riva-Rocci, de uitvinder van de bloeddrukmeter. 
  • De waarde 120 geeft in dit voorbeeld de bovendruk weer. 
  • De waarde 80 geeft de onderdruk aan. 
  • De bloeddruk wordt aangegeven in millimeters kwik, dit wordt afgekort tot mmHg

De bloeddruk in dit voorbeeld wordt in de praktijk uitgesproken als ‘120 over 80’.  
  
 

Slide 25 - Tekstslide

Stelling: De ..... is de druk op het moment dat het hart bloed in de slagaders pompt.
A
Bovendruk
B
Onderdruk

Slide 26 - Quizvraag

De hoogte van de bloeddruk is afhankelijk van een aantal factoren.
Vraag: Waarvan is de bloeddruk niet direct afhankelijk?
A
Elasticiteit bloedvaten
B
Diameter bloedvaten
C
Stroperigheid bloed
D
Zuurstofgehalte bloed

Slide 27 - Quizvraag

De hoogte van de bloeddruk wisselt gedurende de dag.
Vraag: Wanneer is de bloeddruk doorgaans het hoogst?
A
Ochtend
B
Middag
C
Avond

Slide 28 - Quizvraag

Een hoge bloeddruk wordt hypertensie genoemd.

Vraag: Wanneer is sprake van hypertensie?
A
RR 145/95 mmHg
B
RR 130/85 mmHg
C
Beide bovenstaande
D
Geen van bovenstaande

Slide 29 - Quizvraag

Automatische bloeddrukmeting 
Bij het meten van de bloeddruk
 met een elektronische 
bloeddrukmeter wordt de 
bloeddruk meteen na de meting
 digitaal weergegeven.
 Vaak is ook de hartslag 
(per minuut) af te lezen. 

Slide 30 - Tekstslide

Contra-indicaties.
De bloeddruk mag niet worden gemeten aan een arm indien:
• Wonden aanwezig zijn;
• De arm gezwollen is;
• De arm verlamd is;
• De lymfeklieren in de oksel zijn verwijderd (okselkliertoilet);
• Een infuus in de arm aanwezig is.
Meet in deze gevallen de bloeddruk aan de andere arm.

Slide 31 - Tekstslide

Handmatige bloeddrukmeting 
Voor de handmatige bloeddrukmeting gelden dezelfde voorwaarden wat betreft afmetingen van de bloeddrukband en contra-indicaties als bij de automatische bloeddrukmeting. 

Een verschil is dat bij deze meting een bloeddrukmeter met handmatige pomp wordt gebruikt en dat een stethoscoop nodig is. 

Slide 32 - Tekstslide

 Werking manchet.
De bloeddruk wordt vrijwel altijd aan de bovenarm gemeten. 
De band wordt om de bovenarm van de cliënt gewikkeld en blijft vastzitten met klittenband.
Vervolgens wordt de bloeddrukband opgepompt.

Slide 33 - Tekstslide

 Werking manchet.
Door het oppompen van de band wordt de slagader tijdelijk afgekneld.
Als de bloeddrukband is opgepompt, laat de zorgverlener de band rustig leeglopen.
Doordat de band langzaam leegloopt kan bepaald worden welke druk in de slagader heerst.

Slide 34 - Tekstslide


Slide 35 - Tekstslide

0

Slide 36 - Video

Stelling: De waarde die de bloeddrukmeter aangeeft op het eerste moment dat het geluid hoorbaar is, wordt de ..... genoemd.
A
Bovendruk
B
Onderdruk
C
Overdruk

Slide 37 - Quizvraag

Wanneer wordt de onderdruk op de meter afgelezen?
A
Het eerste moment dat geluid hoorbaar is
B
Het moment dat het geluid het hardst hoorbaar is
C
Het eerste moment dat het geluid niet meer hoorbaar is

Slide 38 - Quizvraag

Een contra-indicatie voor het meten van de bloeddruk aan een arm is een .....
A
Infuus in de arm
B
Gezwollen arm
C
Okselkliertoilet
D
Alle bovenstaande

Slide 39 - Quizvraag

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Vragen? 

Slide 41 - Tekstslide