1.4 alles duurder

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Welkom bij Economie

To do:

- Herhaling vorige les m.b.v. lessonup vragen

- Paragraaf 1.4 uitleg

- Opgaven maken

- Afsluiten van de les

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?

1. Huishoudelijke uitgaven
2. Vaste lasten
3. Incidentele uitgaven

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?

1. Inkomen uit arbeid
2. Inkomen uit bezit
3. Overdrachtsinkomen
4. Inkomen uit natura

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?

1. Huishoudelijke uitgave
2. Vaste lasten
3. Incidentele uitgaven

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?

1. Inkomen uit arbeid
2. Inkomen uit bezit
3. Overdrachtsinkomen
4. Inkomen uit natura

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?

1. Huishoudelijke uitgaven
2. Vaste lasten
3. Incidentele uitgaven

Robin spaart een jaar lang elke week €10.
bereken hoeveel Robin per maand spaart.

1. 43,33
2. 34,33
3. 40
4. 40,33

Je wil over een half jaar een hoverboard van 120 euro kopen. Hoeveel moet je elke maand reserveren?

1. 120:12 = 12 euro
2. 120:3 = 40 euro
3. 120:6 = 24 euro
4. 120:6 = 20 euro

Paragraaf 1.4; Alles wordt duurder

doelen:

Waarom werken met procenten

Wat is koopkracht en waardoor verandert koopkracht

Wat is inflatie en wat zijn de gevolgen

Je rekent met indexcijfers 

Koopkracht en inflatie

De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je koopkracht. 

Deze hangt af van:

* Het inkomen

* Prijzen  en/of prijsstijgingen

Inflatie=  algemene stijging van de prijzen. 

deflatie = algemene prijsdaling. 

Welk gevolg heeft inflatie voor je koopkracht?

Koopkracht

Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.

Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.

Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Koopkracht

Opdrachten van 1.4 maken

Paragraaf 1.4; opdracht 1 tot en met 11  (30 minuten)

uitleg: indexcijfer

Klaar? Samenvattingen maken van 1.1 + 1.2 + 1.3 + 1.4 (gele blokken)

Klaar? Oefenopgaven bladzijde 28 tot en met 31

Formule indexcijfer

Het basisjaar heeft het indexcijfer 100.

Formule indexcijfer: 

(nieuw getal : getal basisjaar) × 100 = indexcijfer.

Een indexcijfer rond je meestal af op een heel getal.

stel uitkomst 106: tov basisjaar is iets met 6% gestegen

Opdrachten van 1.4 maken

Paragraaf 1.4; opdracht 35 tot en met 46

Klaar? Samenvattingen maken van 1.1 + 1.2 + 1.3 + 1.4 (gele blokken)

Klaar? Oefenopgaven bladzijde 28 tot en met 31

Evaluatie 1.4; Alles wordt duurder

Wat is koopkracht?

Waar hangt de koopkracht vanaf?

Wat is inflatie?

Wat is het gevolg van inflatie?

Hoe breken je een indexcijfer?