GR6 TH4-W1-L2

GROEP 6
THEMA 4 - WEEK 1 - LES 2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

GROEP 6
THEMA 4 - WEEK 1 - LES 2

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Ik weet hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord maakt. 

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis
Wat betekent het meervoud?

Slide 3 - Tekstslide

Het enkelvoud van een zelfstandig naamwoord gebruik je voor één mens, dier of ding.

Het meervoud van een zelfstandig naamwoord gebruik je voor meerdere mensen, dieren of dingen.

Slide 4 - Tekstslide

De belangrijkste manieren om meervoud te maken
+ en                              stoelen, glazen, pennen
+ s                                  computers, tafels, plaatjes
+ 's                                 auto's, agenda's, taxi's, baby's
+ eren                           kinderen, runderen, beenderen

heid --> heden         moeilijkheden

Slide 5 - Tekstslide

Korte klank?
Lange klank?

Slide 6 - Tekstslide

Verandering van klank in meervoud

Slide 7 - Tekstslide

Let op de spelling
  • s - z  (1 glas - 2 glazen) 
  • f - v  (1 graaf - 2 graven)
  • jager (1 raam - 2 ramen)
  • bakker (1 bal - 2 ballen) 

Slide 8 - Tekstslide

Onregelmatige zelfstandige naamwoorden
  • woorden die eindigen op een lange klank: a, o, i, u of y krijgen een ‘s  (bijv. kano's)
  • sommige woorden krijgen –eren (bijv. eieren)
  • een woord dat eindigt op –heid krijgt in het meervoud –heden (bijv. vrijheden)
  • woorden die een stomme -e op het einde hebben krijgen meestal -s

Slide 9 - Tekstslide

IK
  • reus
  • juf
  • auto 
  • lam
  • vat

Slide 10 - Tekstslide

WIJ
  • ei
  • rok
  • moeilijkheid
  • vader
  • film

Slide 11 - Tekstslide

JULLIE
Schrijf 4 enkelvoudige zelfstandige naamwoorden om je wisbordje. Wissel je bordje en schrijf het meervoud erachter.

Slide 12 - Tekstslide

JIJ
Schrijf het meervoud op van:
- Moeder
- Baby
- Plaats
- Omstandigheid
- Gebeurtenis

Slide 13 - Tekstslide

Meervoud
Hiernaast zie je vier woorden. Welke van deze woorden staat in het meervoud?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide