De Financieringsquiz

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Termen 
Betalingstermijnen
Resultatenbegrotingen
Liquiditeitsbegroting
Winst

Slide 2 - Tekstslide

Betalingstermijnen
Een betalingstermijn wordt op de factuur vermeld om aan de afnemer aan te geven wat de uiterste betaaldatum is van de factuur.
Er kan ook met cash geld worden betaald.

Slide 3 - Tekstslide

Resultatenbegrotingen
Verwachten opbrengsten en de verwachte kosten in een overzicht over 1 jaar.

Slide 4 - Tekstslide

Liquiditeitsbegroting
Verwachten inkomsten en verwachte uitgaven in een overzicht voor 1 jaar. Hier moet je kijken naar wat er wordt op de rekening bij en af wordt geschreven.

Slide 5 - Tekstslide

Het verschil
Kosten en opbrengsten --> exploitatiebegroting
Inkomsten en uitgaven --> liquiditeitsbegroting

Slide 6 - Tekstslide

Winst
Winst detailhandel: de opbrengst hoger is dan de kosten

Winst productiebedrijf: verschil verkoopprijs en de kostprijs

Slide 7 - Tekstslide

QUIZ

  1. Multipegok 
  2. Berekenen

Slide 8 - Tekstslide

 Onderdeel 1
Multipegok op de begrippen

Slide 9 - Tekstslide

Als een ondernemer weet hoeveel geld hij moet investeren dan noem je dit een ..
A
Actieve financiering
B
Passieve financiering
C
Financieringsplan
D
Lening

Slide 10 - Quizvraag

Hoe je aan het geld komt voor je investeringen noem je ...
A
Actieve financiering
B
Passieve financiering
C
Financieringsplan
D
Lening

Slide 11 - Quizvraag

Vermogen dat verstrekt is door een ander noem je vreemd vermogen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Bij vreemd vermogen kort kan de geldgever binnen een periode van maximaal een jaar het geld terugvragen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste krediet

Slide 14 - Tekstslide

Een onderneming koopt in op rekening bij de leverancier.
A
Debiteur
B
Crediteur
C
Leverancierskrediet
D
Afnemerskrediet

Slide 15 - Quizvraag

Met welk vermogen moet je gebouwen financieren?
A
Eigen vermogen of lang vreemd vermogen
B
Lang vreemd vermogen of kort vreemd vermogen
C
Eigen vermogen of kort vreemd vermogen
D
Totaal vermogen

Slide 16 - Quizvraag

Hoe bereken je de winst van een onderneming?
A
Opbrengst – uitgaven
B
Opbrengst – kosten
C
Ontvangsten – uitgaven
D
Ontvangsten – kosten

Slide 17 - Quizvraag

Piet zijn organisatie mag geld opnemen en storten naar behoefte. Hierbij mag de organisatie maar een maximaal bedrag rood staan.
A
Kredietplafond
B
Rekening-courantkrediet
C
Bankroet
D
Afnemerskrediet

Slide 18 - Quizvraag

Wat is durfkapitaal?
A
Wanneer ze schulden niet kan betalen
B
Geld dat een venture capital company in een startende onderneming investeert
C
Geld dat een bank in een startende onderneming investeert
D
Geld dat de ondernemer zelf in zijn onderneming investeert

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer gaat een onderneming failliet?
A
Wanneer ze haar schulden niet kan betalen
B
Wanneer ze een maand geen winst maakt
C
Wanneer ze een maand geen winst maakt
D
Wanneer de opbrengsten dalen

Slide 20 - Quizvraag

2
Berekenen

Slide 21 - Tekstslide

Kengetallen berekenen
Betalingstermijnen
Current ratio
Rentabiliteit vermogen

Slide 22 - Tekstslide

Kengetallen debiteuren

Slide 23 - Tekstslide

Kengetallen crediteuren

Slide 24 - Tekstslide

Kengetal schuld korte termijn


De current ratio is de verhouding tussen de vlottende activa (inclusief liquide middelen) en het kort vreemd vermogen. 

Slide 25 - Tekstslide

Op de balans van een onderneming staat een eigen vermogen van 6.400.000 euro. Het totale vermogen van de onderneming is 12.000.000 euro. De vaste activa bedragen 7.000.000 euro, de vlottende activa 1.500.000 euro.
Aan kort vreemd vermogen heeft de onderneming 2.600.000 euro uitstaan. De winst bedroeg 320.000 euro. Bereken het lang vreemd vermogen.

Slide 26 - Open vraag

antwoord
Totaal vermogen - eigen vermogen - kort vreemd
 vermogen = 12.000.000 - 6.400.000 - 2.600.000
= 3.000.000 euro

Slide 27 - Tekstslide

Bereken de totale activa van deze onderneming.

Slide 28 - Open vraag

antwoord
Totale activa = totaal vermogen = 12.000.000 euro

Slide 29 - Tekstslide

Bereken de current ratio.

Slide 30 - Open vraag

antwoord
Vlottende activa + liquide middelen : vreemd vermogen
kort = 1.500.000 + 3.500.000 : 2.600.000 = 1,92

Slide 31 - Tekstslide

Rogier begroot de inkopen inclusief btw voor €78.000,00. 60% geschiedt op rekening en 20% wordt contant ingekocht. Hij moet de leveranciers binnen 30 dagen terug betalen.
Wat is zijn gemiddeld crediteurensaldo (rond je antwoord af op 2 decimaal)?

Slide 32 - Open vraag

Antwoord
ingekocht op rekening: €78.000,00/100*60 = €46.800,00
Gemiddeld crediteurensaldo: 30/360*€46.800,00 = €3.900,00

Slide 33 - Tekstslide

Vragen?

Slide 34 - Open vraag