schrijven

Hallo allemaal 
In deze les gaan we het hebben over zakelijke brieven en leestekens.Pak je spullen en snel aan de slag!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal 
In deze les gaan we het hebben over zakelijke brieven en leestekens.Pak je spullen en snel aan de slag!

Slide 1 - Tekstslide

Vul hier in wat je al weet over zakelijke brieven en leestekens.

Slide 2 - Open vraag

Hoe ziet een zakelijke brief er uit
Een zakelijke brief bestaat uit de volgende elf vast onderdelen.
1.eigen adres
2.adres van de gene naar wie je het stuurt
3.woonplaats en datum
4.onderwerp
5.aanhef
6.inleiding
7.middenstuk
8.slot
9.slot groet
10.handtekening 
11.eigen naam

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Leestekens
Deze leestekens gebruik je wanneer:
Leestekens aan het einde van een zin
Punt (.)
Een punt gebruik je aan het einde van elke zin, wanneer er geen vraag wordt gesteld of een uitroep wordt gedaan. Voorbeeld:

Ik schrijf hier zomaar een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het einde van een zin waarin een vraag wordt gesteld. 

Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je aan het einde van een zin waarin een uitroep wordt gedaan.

Slide 6 - Tekstslide

Komma (,)

Een komma is een veelgebruikt leesteken en wordt op meerdere momenten gebruikt. Zie een overzicht in onderstaande tabel.

Slide 7 - Tekstslide

Een komma gebruik je:

Tussen twee persoonsvormen.
In een opsomming, behalve voor 'en'.
Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die bij een zelfstandig naamwoord horen.
Achter de aanhef van een brief.
Bij een aanspreking voor of na de naam.
Rondom een toevoeging die wat meer vertelt over de zin/tekst/het onderwerp
Voor voegwoorden - let op: dit geldt bijna nooit voor het voegwoord 'dat'. 
Hij is blij, want hij is bijna jarig.
 

Een komma gebruik je:

Tussen twee persoonsvormen.
In een opsomming, behalve voor 'en'.
Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die bij een zelfstandig naamwoord horen.
Achter de aanhef van een brief.
Bij een aanspreking voor of na de naam.
Rondom een toevoeging die wat meer vertelt over de zin/tekst/het onderwerp
Voor voegwoorden - let op: dit geldt bijna nooit voor het voegwoord 'dat'. 
Hij is blij, want hij is bijna jarig.
 

Slide 8 - Tekstslide

Dubbele punt (:)


Een dubbele punt gebruik je:
Voordat je een opsomming begint.
Voordat je een uitleg begint. 
Voordat je een citaat begint.  

Slide 9 - Tekstslide

Puntkomma (;)
Een puntkomma gebruik je als er een verband is tussen de delen voor en na de puntkomma.

De puntkomma wordt niet heel vaak gebruikt, omdat je ook een punt zou kunnen gebruiken

Slide 10 - Tekstslide

Beletselteken (...)
Een beletselteken bestaat uit drie puntjes en gebruik je in de volgende gevallen.

Een beletselteken gebruik je: 
Bij een langere pauze.
Als je een zin niet afmaakt.
Als je een woord niet afmaakt.
Om spanning te creëren.

Slide 11 - Tekstslide

Gedachtestreepje (–)
Een gedachtestreepje gebruik je in de volgende gevallen.

Een gedachtestreepje gebruik je: 
Bij een uitleg aan het einde van de zin. 
Bij een onverwachte wending aan het einde van de zin. 
Om een soort 'ter zijde' aan te geven.
 

Slide 12 - Tekstslide

Aanhalingsteken (' '')
Er bestaan zowel dubbele ('') als enkele (') aanhalingstekens. Ze mogen allebei gebruikt worden; er is geen goed of fout. Wat je wel vaak ziet, is dat dubbele aanhalingstekens worden gebruikt bij citaten en enkele aanhalingstekens bij losse woorden die om wat voor reden dan ook een bepaalde nadruk krijgen, bijvoorbeeld omdat het om zelfbedachte woorden gaat.

Slide 13 - Tekstslide

Haakje (())
Haakjes gebruik je als je extra informatie wil geven in een tekst, maar je dit ook zou kunnen weglaten. Je zou dit ook met komma's of gedachtestreepjes kunnen doen. 

Haakjes gebruik je ook als je binnen een citaat iets weglaat. Je combineert dit dan met het beletselteken.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe verwoord je je mening:
Spreek in de ik-vorm
Benoem concreet de situatie of het werk waar je op reageert: val nooit de hele persoon aan als je kritiek hebt.
Wees zo specifiek mogelijk en geef voorbeelden.
Zeg direct en ronduit wat je bedoelt. Vermijd woorden als 'zoiets', 'misschien' en 'mogelijk' en zeg niet "Ik weet het niet, maar…".
Geef aan wat je anders zou willen of hoe het beter kan volgens jou.

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf een brief naar Mark Rutte met het verzoek om de corona pandemie te stoppen.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf hier een tekst over videogames. Schrijf ook je mening erover.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf hier een samenvatting van deze les. Vertel ook je mening erover en ofdat je het begrijpt.

Slide 18 - Open vraag

Fijne dag allemaal.

Slide 19 - Tekstslide