03. 3B H2.1 Inkomen uit arbeid (6-10-25)

H2 Geldzaken
B) Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid
T) Paragraaf 1: Geld telt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier
Ik log in in LessonUp
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

H2 Geldzaken
B) Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid
T) Paragraaf 1: Geld telt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier
Ik log in in LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Hoofdstuk 2 paragraaf 1
B: instructie rekenvaardigheden
T: instructie theorie (B aan de slag)
B: instructie theorie (T aan de slag)
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Doel paragraaf 1B
Rekenvaardigheden:
  • Ik kan bedragen omrekenen naar een andere periode.
  • Ik kan het vakantiegeld uitrekenen.

Theorie:
  • Ik kan uitleggen wat inkomsten uit arbeid zijn.
  • Ik kan verschillende inkomsten uit arbeid benoemen.
  • Ik kan uitleggen hoe loonverschillen ontstaan.        

Slide 3 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet

Slide 4 - Tekstslide

0

Slide 5 - Video

Kwartaal
Een kwartaal bestaat uit 3 maanden
In een jaar zitten 4 kwartalen

Slide 6 - Tekstslide

Deze kun je terugvinden in teams
Neem deze over in je schrift

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel jaar is 36 maanden?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 9 - Quizvraag

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per jaar. Hoeveel is dat per week?
A
€ 1,79
B
€ 1,83
C
€ 7,30
D
€ 7,92

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel maanden heeft een kwartaal?

Slide 11 - Open vraag

Fam. de Boer ontvangt € 197,51 kinderbijslag per kwartaal. Hoeveel is dit per jaar?
A
€ 592,53
B
€ 790,04

Slide 12 - Quizvraag

Vakantiegeld
Elk jaar krijg je in de maand mei vakantiegeld. Hoe reken je dit uit?
Voorbeeld:

Maandsalaris van Karel is €2000,- Hoeveel vakantiegeld krijgt Karel in mei?

€2000 X 12 maanden = €24000.
24000: 100 X 8% = €1920,- krijgt Karel aan vakantiegeld in mei.


Slide 13 - Tekstslide

Welke vorm van inkomen is inkomen in natura?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 14 - Quizvraag

wat is de inkomensvorm van zakgeld?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 15 - Quizvraag

Vooruitblik

Slide 16 - Tekstslide

Doel 1T
Theorie:
  • Ik kan voorbeelden geven van wat je allemaal kunt doen met geld.
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen chartaal en giraal geld.

Rekenvaardigheden:
  • -
            

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Directe & indirecte ruil

Slide 20 - Tekstslide

Twee soorten ruil
Directe ruil

Slide 21 - Tekstslide

Twee soorten ruil
Indirecte ruil

Slide 22 - Tekstslide

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 23 - Quizvraag

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 24 - Quizvraag

Ruilen zonder geld noemen we ook wel?
A
een indirecte ruil
B
een directe ruil

Slide 25 - Quizvraag

Twee soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Geldfuncties

RUILMIDDEL: je ruilt goederen of diensten voor geld

REKENMIDDEL: je geeft aan hoeveel iets waard is

SPAARMIDDEL: geld opzijleggen en niet uitgeven

Slide 28 - Tekstslide

Doel 1B
Theorie:
  • Ik kan uitleggen wat inkomsten uit arbeid zijn.
  • Ik kan verschillende inkomsten uit arbeid benoemen.
  • Ik kan uitleggen hoe loonverschillen ontstaan.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan bedragen omrekenen in tijd.
            

Slide 29 - Tekstslide

Inkomen

De meeste Nederlanders hebben een inkomen


Inkomen bestaat uit alles wat je ontvangt:

  • Inkomsten in geld 
  • inkomsten in natura


Slide 30 - Tekstslide

Inkomensvormen
  • inkomen uit arbeid (loon, salaris,inkomen in natura)
  • inkomen uit bezit (rente spaargeld, huurinkomsten)
  • inkomen uit overdracht (hoef je niks voor te doen, bijv zakgeld, bijstandsuitkering, studiebeurs, huurtoeslag, zorgtoeslag)

Slide 31 - Tekstslide

Soorten inkomen

Inkomsten met tegenprestatie: werk, bijbaan

Inkomsten zonder tegenprestatie: zakgeld, uitkering


Inkomsten in natura: bioscoopbon, auto van de zaak, mobiele telefoon

De Belastingdienst rekent inkomsten in natura wél bij het inkomen. 

Slide 32 - Tekstslide

Inkomensverschillen
Verschil ontstaat door leeftijd, opleiding en ervaring
zwaarte van het werk en verantwoordelijkheid van werk

Slide 33 - Tekstslide

Vergelijken van inkomsten

Om de inkomens van mensen te vergelijken, moet je die inkomens op dezelfde manier berekenen.


Bij iedereen tel je dezelfde soorten inkomsten mee, als je het totaal berekent.

Slide 34 - Tekstslide

Elk jaar dat je ergens werkt ga je een trede omhoog, wat betekent dat je meer salaris krijgt. Totdat je in je laatste trede zit.

Slide 35 - Tekstslide


B
Maken Hoofdstuk 2:
paragraaf 1 
+
Rekentrainer
+
Leren Hoofdstuk 2:
paragraaf 1 


KGT
Maken Hoofdstuk 2:
paragraaf 1
+
Leren Hoofdstuk 2:
paragraaf 1 


Huiswerk

Slide 36 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 37 - Tekstslide