Schrijven en formuleren

Schrijven en formuleren
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Schrijven en formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Maandag 22 januari
Leerdoelen
Uitleg betogende tekst, blokjesschema
Oefenen met betoog
M. opdracht 2 en 4, blz. 187, 188

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gaan we dit doen?
22-26 januari: theorie over het betoog
29 januari: oefeningen ter voorbereiding, thuis nadenken over onderwerp
1 februari: betogen vergelijken en beoordelen aan de hand van een beoordelingsformulier
5 februari: schrijfplan maken
6 februari: eerste versie schrijven (tijdens de les) 
8 februari: verder met eerste versie schrijven en uittypen (tijdens de les) + inleveren 
12 februari: elkaar feedback geven (tijdens de les)
13 februari: met feedback de definitieve versie schrijven (tijdens de les)

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les....

... weet je weer welke begrippen vanuit leesvaardigheid bij elkaar horen en ook gebruikt worden voor het schrijven van een tekst.
...begrijp je waarom het schrijven van een betoog belangrijk kan zijn.
... kun je uitleggen waarom het schrijven van een betoog handig is.
...kun je uitleggen wat de verschillen zijn tussen sterke en zwakke betogen.

Slide 4 - Tekstslide

Een betoog schrijven
Waarom handig?
- Een belangrijke persoon overtuigen.
-Organisatie, vereniging, stichting etc. overtuigen.
- Later ook handig tijdens studie en werk!
- Familie overtuigen?

Slide 5 - Tekstslide

Inleiding
Onderwerp - waar gaat het artikel over
Aanleiding - waarom je het artikel schrijft
Mening - wat jouw mening is over het onderwerp.

Let op: vermijd woorden als 'ik vind...', 'mijn mening is..', etc.
Kan wel bij een ingezonden brief, niet bij een artikel!

Slide 6 - Tekstslide

Kern
Argumenten en onderbouwing bij argumenten
Sterkste argument eerst!
Elke argument staat in een nieuwe alinea
Verbind de alinea's met signaalwoorden die een opsomming aangeven: ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, etc.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenargument & weerlegging
De schrijver geeft een tegenargument voor zijn eigen stelling,
hij valt zijn eigen mening dus doelbewust aan. 

Waarom zou hij dat doen?




Slide 8 - Tekstslide

Tegenargument & weerlegging
De schrijver geeft een tegenargument voor zijn eigen stelling,
hij valt zijn eigen mening dus doelbewust aan. 

Waarom? De schrijver kan hierdoor het tegenargument aanvallen, waardoor hij dit argument kan weerleggen (=tegenspreken). 




Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Stelling: Het is fijn dat de aarde opwarmt.
Argument: We kunnen dan lekker vaak zonnen in Nederland.

Tegenargument op het argument: Maar, de kans dat je huidkanker krijgt wordt hierdoor groter.

Weerlegging op het tegenargument: Als je je goed insmeert met zonnebrand en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand. 


Slide 10 - Tekstslide

Slot
Conclusie
Herhalen van argumenten en je stelling.
Begin met het woord 'dus'.

Slide 11 - Tekstslide

Blokjesschema
Hier staat het standpunt
argument
argument
tegenargument
weerlegging
Want
Want
Maar

Slide 12 - Tekstslide

Waarom een blokjesschema

- je kunt controleren of je argumenten wel goed aansluiten bij je mening

- je maakt alvast een structuur voor je tekst


Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Bestudeer de volgende slides, beantwoord de bijbehorende vragen.

Slide 14 - Tekstslide

Lees het volgende betoog (in delen)
Titel 
Inleiding

Slide 15 - Tekstslide

Noteer het onderwerp en de mening van de schrijver.

Slide 16 - Open vraag

Kern
Middenstuk/Kern

Slide 17 - Tekstslide

Aan welke eisen voldoet de kern niet?
- gebruik van signaalwoorden
- bijna elke keer een kernzin als 1e zin
- elk argument heeft een eigen alinea
- de argumenten zijn met feiten of
redeneringen uitgewerkt.

Slide 18 - Open vraag

Slot
In het slot herhaal je jouw standpunt en geef je een beknopte samenvatting van je argumenten.
Conclusie / samenvatting?

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de conclusie van de schrijver?

Slide 20 - Open vraag

Dinsdag 23 januari
Bespreken opdracht 2 en 4
Variatie in taalgebruik
Oefenen met voorbeeldbetogen

Slide 21 - Tekstslide

Sleepvraag
Wat hoort waar? Sleep de zinnen naar de juiste plek in het argumentatieschema.

Slide 22 - Tekstslide

De mineralen die we nodig hebben, halen we uit ons eten en niet uit drinkwater
Het is onzin te denken dat je gezonder bent als je meer water drinkt
Te veel water overbelast de nieren
Water is geen energieleverancier

Slide 23 - Sleepvraag

Opdracht betoog
Je schrijft
  • individueel
  •  een betoog
waarin je 
  • een stelling verdedigt
  • en onderbouwt met twee argumenten + een tegenargument met weerlegging


Slide 24 - Tekstslide

Beoordeling

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Variatie in taalgebruik
  • wissel af in woordkeuze
  • varieer met zinslengte en zinsbouw
  • schrijf duidelijk: vermijd vage formuleringen

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht
  • Noteer zoveel mogelijk varianten op het werkwoord ‘vroeg’ in onderstaande zin.

De docent vroeg: ‘Hoe is het mogelijk dat ik dit alweer vergeten ben?’
(voorbeeld: de docent schreeuwde, de docent fluisterde, enz.)

Slide 28 - Tekstslide

Donderdag 25 januari


Bespreken betogen vergelijken
Opdracht variatie in taalgebruik
Onderwerpen betoog: ga op zoek naar informatie over je onderwerp op internet.

Slide 29 - Tekstslide

Betogen vergelijken
In twee-/drietallen: jullie krijgen twee betogen

- maak van elk betoog een blokjesschema. 
- beantwoord over beide betogen de volgende vragen: 
  1. hoe is de inleiding opgebouwd: uitleg onderwerp, aanleiding en stelling?
  2. hoe zijn de alinea's in de kern opgebouwd: eerst argument, dan uitleg/voorbeelden?
  3. slot: geen nieuwe informatie, herhaling van argumenten en stelling?
  4. worden er feiten gebruikt in de argumenten?
  5. taalgebruik: is het gevarieerd of eentonig? Wordt er niet vanuit de ik-persoon geschreven?

6. Tot slot: welk betoog is volgens jullie het beste en welke het minst goed? Leg uit.

Slide 30 - Tekstslide

verschillende soorten websites:
  1. informatieve sites
  2. nieuwssites
  3. blogs
  4. verkoopsites

Gebruik voor school zoveel mogelijk informatie van 1 en 2

Slide 31 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van teksten


Informatie in teksten is niet altijd betrouwbaar.

Daarom moet je een tekst kritisch lezen.

Als je wilt controleren of een tekst betrouwbaar is, let je op

de bron,  de schrijver, het doel van de tekst.

Slide 32 - Tekstslide

De bron van een tekst

Een bron moet bij voorkeur actueel zijn en dus niet te lang geleden zijn verschenen.

Dat kun je aan de bronvermelding zien.

Een bron die zo volledig mogelijk informatie geeft, is betrouwbaarder dan een bron die dat niet doet. Dat geldt ook voor een bron die informatie juist en controleerbaar aanbiedt.

Slide 33 - Tekstslide

De schrijver van een tekst

Een schrijver is deskundig als hij zich uitgebreid in het onderwerp heeft verdiept of een ruime persoonlijke ervaring heeft met het onderwerp.

Slide 34 - Tekstslide

Het doel van een tekst

Een tekst is objectief en onpartijdig als die alleen maar

informatie geeft.

Een tekst is subjectief en partijdig als die ergens van wil overtuigen of ergens reclame voor maakt. Als een tekst bedoelt is om jou te overtuigen of tot handelen aan te zetten (aansporen iets te doen), moet je dus extra goed opletten.

Slide 35 - Tekstslide

betrouwbare informatie

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht
Herschrijf onderstaand tekstje zodat er meer variatie ontstaat in
  • woordkeuze
  • zinslengte
  • zinsbouw (dus de volgorde van zinsdelen in een zin)


Het was een regenachtige dag in februari. Het was even droog. Het regende hiervoor de hele tijd. Heleen had het koud. Ze ging niet graag naar buiten. Ze moest nu wel naar buiten. Ze ging naar de supermarkt. Haar zus had al het eten opgegeten.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Maandag 30 januari


Verder met informatie zoeken
Schrijfplan maken en inleveren

Slide 40 - Tekstslide

Onderwerpen
• gezonde snacks in schoolkantine
• extra werktijd op school in plaats van huiswerk
• vuurwerkverbod
• telefoonverbod
• verbod op reclames voor kinderen
• vapen
• bewegen op school
• studeren in het buitenland
1. zoek informatie over het onderwerp van jouw keuze
2. Formuleer een stelling over jouw onderwerp

Slide 41 - Tekstslide

Maandag 29 januari
1. Zoek op je laptop naar informatie over je onderwerp. Plak alle informatie die je vindt in een word-document en noteer de bron eronder. (ongeveer 10 minuten)
2. Vul je schrijfplan in: schrijf in kernwoorden op wat je in de alinea’s gaat schrijven. (ongeveer 20 minuten) ​
3. Maak nu een blokjesschema van je argumentatie om te controleren of je argumenten aansluiten op je stelling. (ongeveer 5 minuten) ​

Let op! Volgende les lever je het schrijfplan in!




Slide 42 - Tekstslide

Het schrijfplan
Waarom?
- Brainstormen, voorbereiden (fase).
- Biedt structuur voor betoog.
- Geeft houvast om alinea's makkelijker te schrijven.

Slide 43 - Tekstslide

Het schrijfplan
Onderwerp: geeft in paar woorden aan waar jouw betoog over gaat.
Tekstdoel: overtuigen
Inleiding: eerste alinea van de tekst. Geeft aan wat jouw standpunt is over de stelling.
Middenstuk: bevat twee argumenten met onderbouwing én een tegenargument met weerlegging. 
Slot: laatste alinea tekst. Geeft conclusie, samenvatting, advies. Herhaling standpunt uit inleiding.

Slide 44 - Tekstslide

Donderdag 1 februari
Schrijfplan gemaakt? Alle bronnen mee?




Slide 45 - Tekstslide

Maandag 5 februari
Schrijfplan gemaakt? Alle bronnen gelezen en gemarkeerd?
Vandaag werk je aan je betoog.

Opdracht:
Het betoog bevat.... 
- 250 tot 500 woorden.
- 2 argumenten én een tegenargument met weerlegging
- goede inleiding (met als laatste zin de stelling) en slot
- signaalwoorden om verbanden aan te geven
- géén vage formuleringen en woorden


Slide 46 - Tekstslide

Voorbeeld beoordelingsformulier

Slide 47 - Tekstslide

Stelling
De politie moet worden bewapend met hogedrukverfpistolen

Denk 1 minuut na over deze stelling en bedenk een argument voor óf tegen deze stelling.

Slide 48 - Tekstslide