Examenidioom 10,11,12

Le sort que l'on réserve aux morts n'a rien d'enviable.
A
de weg naar de dood vindt niemand leuk
B
Het lot dat gereserveerd is voor de dood is niet bij de duivel
C
Het lot dat de doden is voorbestemd is niet benijdenswaardig
D
De uitgang voor de doden is niet benijdenswaardig
1 / 34
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Le sort que l'on réserve aux morts n'a rien d'enviable.
A
de weg naar de dood vindt niemand leuk
B
Het lot dat gereserveerd is voor de dood is niet bij de duivel
C
Het lot dat de doden is voorbestemd is niet benijdenswaardig
D
De uitgang voor de doden is niet benijdenswaardig

Slide 1 - Quizvraag

La famille portait un crêpe noir en signe de (rouw)
A
deuil
B
peine
C
cercueil
D
décès

Slide 2 - Quizvraag

(de begrafenis) était suivi par un grand nombre de gens.
A
l'accouchement
B
le défunt
C
le cercueil
D
l'enterrement

Slide 3 - Quizvraag

Pour la contraception, on se sert de:
A
préservatifs
B
la natalité

Slide 4 - Quizvraag

welk woord hoort er NIET bij la grossesse?
A
être enceinte
B
le congé de maternité
C
l 'épreuve
D
le préservatif

Slide 5 - Quizvraag

wat is de goede chronologische volgorde van:
le deuil, le cercueil, le décès, l'enterrement
A
2-1-3-4
B
3-2-4-1
C
4-3-1-2
D
1-4-3-2

Slide 6 - Quizvraag

(de afschaffing) de la peine de mort, en France, remonte à 1981
A
l'interdiction
B
l'éliminiation
C
l'héritage
D
l'abolition

Slide 7 - Quizvraag

Tout cela permettait à chacun de (wennen aan) cette idée
A
avoir l'habitude de
B
se familiariser avec
C
se habituer à
D
avoir la facilitation avec

Slide 8 - Quizvraag

Il ne faut pas (verwarren) punition sévère et loi du talion.
A
mixer
B
mélanger
C
confondre
D
persuader

Slide 9 - Quizvraag

'abolir' is het tegengestelde van:
A
rétablir
B
l'horreur
C
assouvir
D
s'adapter

Slide 10 - Quizvraag

Nous autorisent-elles à (bevredigen) notre soif de vengeance?
A
confondre
B
assouvir
C
persuader
D
expulser

Slide 11 - Quizvraag

Amsterdam n'est plus la ville (gastvrij) des années soixante.
A
hospitable
B
refugié
C
recevant
D
accueillante

Slide 12 - Quizvraag

Il m'a (op de hoogte gebracht van) zijn désir de repartir vers la France.
A
porté au courant de
B
mis à la hauteur de
C
mis au courant de
D
porté à la hauteur de

Slide 13 - Quizvraag

Si on est dans un état de 'dépendance' il faut :
A
se laisser entraîner
B
se droguer
C
subir une désintoxication
D
contredire

Slide 14 - Quizvraag

welk woord hoort er niet bij:
le toxicomane, la vague, l'utilisateur, la seringue
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

welk woord hoort NIET bij la désintoxication?
A
se piquer
B
craquer
C
l'état de manque
D
ne plus se droguer

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is géén synoniem voor een drugsgebruiker?
A
l'utilisateur
B
le stupéfiant
C
le toxicomane
D
le drogué

Slide 17 - Quizvraag

welk woord hoort logischerwijs bij 'la limitation des naissances'?
A
surpeuplé
B
le défunt
C
être originaire de
D
mener

Slide 18 - Quizvraag

l'auteur d'un délit a plus de chances qu'un autre de se droguer un jour.
A
de schrijver
B
de dader
C
de autoriteit

Slide 19 - Quizvraag

Bij een hold-up horen de volgende woorden, behalve 1. welke?
A
galéier
B
la délinquance
C
braquer
D
commettre un cambriolage

Slide 20 - Quizvraag

De retour en France, il est frappé par le fossé qui séparent les deux pays.
A
Tijdens een rondrit in Fr wErd hij getroffen door de slechte verstandhouding vd 2 landen.
B
Terug in Fr, wOrdt hij getroffen door de kloof tussen beide landen.
C
Tijdens een rondrit in Fr wOrdt hij getroffen door de slechte verstandhouding van beide landen.
D
Terug in Fr, wErd hij getroffen door de kloof tussen beide landen.

Slide 21 - Quizvraag

Il ne s'agit ni de (luiaard) ni de marginaux
A
paresseux
B
parreseux
C
paressants
D
parresants

Slide 22 - Quizvraag

des gens dans la détresse
A
verdrietige mensen
B
arme mensen
C
mensen in hongersnood
D
mensen in nood

Slide 23 - Quizvraag

La famine
A
De vrouw
B
De bekendheid
C
De hongersnood
D
De verspilling

Slide 24 - Quizvraag

Il (betrokken zijn bij) toutes les actions.
A
était impliqué avec
B
s'impliquait dans
C
était impliqué chez
D
s'impliquait à

Slide 25 - Quizvraag

le péché
A
de zonde
B
de vis
C
de perzik
D
de misdaad

Slide 26 - Quizvraag

L'état des forêts (verslechtert) rapidement
A
se détériore
B
augmente
C
diminue
D
se menace

Slide 27 - Quizvraag

Il faut assurer la survie de la nature et de nos descendants
A
fauna
B
voorouders
C
nakomelingen
D
flora

Slide 28 - Quizvraag

wat is synoniem voor 'le déboisement'?
A
les pluies acides
B
la disparition des arbres
C
l'épuration
D
la pollution

Slide 29 - Quizvraag

L'ampleur du désastre a consterné tout le monde
A
De grote ramp heeft iedereen geraakt
B
De hele wereld was betrokken bij de enorme ramp
C
De omvang van de ramp heeft de hele wereld beschadigd
D
Iedereen was erg ontdaan door de omvang van de ramp

Slide 30 - Quizvraag

welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
A
l'ordure
B
le déchet
C
le détritus
D
la verdure

Slide 31 - Quizvraag

elles ne constituent aucun danger pour la population
=
A
elles ne sont pas nocives pour la santé
B
elles ne voient la menace pour le monde
C
elles ne sont pas du tout dangereux pour les habitants
D
elles ne posent pas d'autres dangers pour la santé

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een veroorzaker van:
l'effet de serre?
A
la nuisance
B
le carburant
C
la sauvegarde
D
l'atout

Slide 33 - Quizvraag

certains journaux comportent une rubrique intitulée 'SOS nuisances'.
A
sommige kranten vragen in een rubriek hulp bij overlast
B
sommige kranten hebben een rubriek met de naam 'sos overlast'
C
sommige kranten voeren actie tegen de rubriek 'sos overlast'.

Slide 34 - Quizvraag