Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 KADER
3.1 Hoe betaal je?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
aan het eind van deze les weet je:
  • waarvoor je geld allemaal kunt gebruiken
  • in welke vormen geld voor komt
  • op welke manieren je met geld kunt betalen
  • welke voor- en nadelen deze manieren van betalen hebben

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Directe & Indirecte ruil
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geldfuncties
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel
Geldfuncties
Ruilmiddel
je koopt iets
Spaarmiddel
Geld bewaren om later uit te geven
Rekenmiddel
Om de waarde van iets in geld uit te drukken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit
B
Chartaal geld, giraal geld, directe ruil
C
Ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Slide 6 - Quizvraag

Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit = het soorten inkomens

Chartaal geld = munten, bankbiljetten
Giraal geld = betaalrekening of bankrekening
Directe ruil = product tegen ander product ruilen
Indirecte ruil = goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel (geld)

Chartaal geld
Giraal geld

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Electronisch betalen
Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Creditcard
  • betalen als je boven de 18 bent
  • creditcardmaatschappij schiet voor
  • betalingen worden aan het eind van de maand van je rekening afgeschreven 
  • staat er te weinig op je rekening dan betaal je het over langere termijn terug en betaal je rente aan de creditcardmaatschappij

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Saldo


Het geld dat je op je bankrekening hebt staan.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht saldo berekenen

Henk heeft een saldo van €109,95. Hij betaald bij de winkel een frikandellenbroodje van €1,25 met zijn pinpas. Op internet koopt hij een game van €34,59 en betaald deze met ideal. Henk heeft een bijbaantje en zijn baas maakt zijn loon over van €59,95. Wat is het nieuwe saldo van Henk?  Reken de opgave uit op het kladblad dat je hebt gekregen.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Saldo berekenen

€109,95 - €1,25 = €108,70 - €34,59 = €74,11 + €59,95 = €134,06

Nieuw Saldo €134,06

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2 Wat levert sparen op?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
aan het eind van deze les weet je:
  • waarvoor je geld allemaal kunt gebruiken
  • in welke vormen geld voor komt
  • op welke manieren je met geld kunt betalen
  • welke voor- en nadelen deze manieren van betalen hebben

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het begrip sparen?






Het niet uitgeven van een deel van je inkomen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Noem de drie spaarmotieven.

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Spaarmotieven
Spaarmotieven zijn redenen om te sparen:

  1. Voor een doel: bijvoorbeeld over twee jaar een scooter
  2. Uit voorzorg: bijvoorbeeld voor een wasmachine die kapot kan gaan
  3. Voor de rente

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spaarrekening of spaardeposito?
Bij een spaarrekening is de rente variabel en het geld vrij opneembaar.

Bij een spaardeposito is de rente vast en je mag je spaargeld tijdens de afgesproken tijd er niet afhalen. Meestal krijg je wel een hogere rente.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is rente?
Dat is een vergoeding van de bank over je spaargeld, omdat de bank jouw geld mag gebruiken.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wordt rente maandelijks of jaarlijks berekend?
A
Maandelijks
B
Jaarlijks

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

€580,- op spaarrekening met rente van 1,8%
Hoeveel rente krijg je na 1 jaar?
A
€10,44
B
€10,00
C
€0,87

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

rentebedrag per maand
rentepercentage : 100 x spaarbedrag : 12

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht rentebedrag per maand berekenen


Je zet €1650,- op een spaarrekening tegen 1,6% rente. Hoeveel rente ontvang je na 7 maanden?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht rente per maand berekenen

1,6 : 100 x €1650,- = €26,40 : 12 = €2,20 per maand

€2,20 x 7 = €15,40 voor 7 maanden

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie en deflatie
Bij inflatie wordt je spaargeld minder waard.


Bij deflatie wordt je spaargeld juist meer waard.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3 Geld lenen kost geld!

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
aan het eind van deze les weet je:
  • Welke redenen je kunt hebben om geld te lenen
  • Hoe je de kosten van een lening berekent
  • Welke soorten leningen er bestaan

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leenmotieven (redenen om te lenen)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld lenen bij de bank
Als je geld leent moet je dat terug betalen.
De lening betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dit heet termijnbedrag 
Deze maandtermijn bestaat uit twee delen:
  • Terugbetalen van het geleende geld (aflossen)
  • Rente (vergoeding aan de bank omdat je hun geld mag gebruiken)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten

  • Kosten van een lening
Berekening kredietkosten blz. 79 boek

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hypothecaire lening in een plaatje
Hypothecaire 
lening

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hypothecaire lening
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.

Als de je rente en aflossing niet meer kunt betalen, mag de bank het huis verkopen om het geld terug te krijgen.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 3.4 wat doen banken nog meer? 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
aan het eind van deze les weet je:
  • Wat beleggen is
  • Hoe de geldkringloop in elkaar zit
  • Hoe je vreemd geld omrekent naar euro's en omgekeerd

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beleggen
Beleggen kun je doen door aandelen in een bedrijf te kopen. Je wordt daardoor mede-eigenaar van dat bedrijf.
Beleggers kopen en verkopen hun aandelen op de beurs. Hoe beter het met een bedrijf gaat hoe hoger de prijs. Dat noem je de koers.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wisselkoersen


vreemde valuta

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vreemde valuta kopen

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vreemde valuta verkopen

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?
VRAGEN?

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies