Gelijknamig maken van breuken

Breuken: Gelijknamig maken van breuken.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Breuken: Gelijknamig maken van breuken.

Slide 1 - Tekstslide

Rekenen 
Doel van deze les:
- Je kunt breuken gelijknamig maken.
- Je kunt twee breuken met elkaar optellen of aftrekken.
-Je kunt twee decimale getallen optellen of aftrekken..

Slide 2 - Tekstslide

Een breuk heeft een teller en een noemer.


                  teller                    
                                             bijvoorbeeld 
                 noemer


nt
21

Slide 3 - Tekstslide

Je mag verschillende noemers niet zomaar bij elkaar optellen. 
Je mag namelijk geen        stukje taart bij        stukje taart optellen.

De noemers zijn anders.   Je moet nu net zo lang zoeken in de tafel van 3 en de tafel van 4 tot je hetzelfde getal tegen komt. Dat wordt de nieuwe noemer.                   Klik voor het antwoord op het vraag-
                                    teken.

41
31
12

Slide 4 - Tekstslide

De nieuwe noemer wordt 12.

     +             =   

Aangezien 3x4= 12 is en ik het onderste getal van de
3x heb gedaan. Moet ik dat ook bij het bovenste getal 
doen. 3x1 = 3  

In dit geval wordt de            dus            
41
31
41
41
123

Slide 5 - Tekstslide

Nu gaan we de         naar de noemer 12 omzetten.


4x3= 12  ik ga dus nu de noemer en de teller 4x doen.

4x1 = 12    deze breuk wordt dus 


31
124

Slide 6 - Tekstslide

Nu kan de som wel bij elkaar worden opgeteld.


             +                 =    


123
124
127

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

gelijknamig maken.

Bij het optellen en aftrekken van breuken moeten de breuken gelijknamig zijn. Dit betekent dat de noemers hetzelfde moeten zijn.


Soms kun je na het optellen een breuk nog vereenvoudigen.

Slide 9 - Tekstslide

gelijknamig maken

Slide 10 - Tekstslide

                      wat wordt de noemer?
101
51
41
20

Slide 11 - Tekstslide


breuken optellen
52
+
43
A
95
B
205=41
C
2023
D
1203

Slide 12 - Quizvraag

In de vorige som zag je dat twee antwoorden goed waren.

           en 1             bij      zijn de helen er niet uitgehaald.   

Immers als de teller en noemer gelijk zijn heb je 1 hele. 

Bij          is er 1 hele, dan blijft er nog         over dus: 1

  

2023
203
2020
203
203
2023

Slide 13 - Tekstslide


81
43
+
A
124
B
85
C
87
D
812

Slide 14 - Quizvraag

breuken optellen
62
126
+
A
1210
B
1012
C
188
D
2420

Slide 15 - Quizvraag

breuken min sommen
73
214
-
A
287
B
215
C
2112
D
2113

Slide 16 - Quizvraag

maak de breuk zo klein mogelijk
wanneer onder en boven (teller en noemer) gelijk zijn zit er een hele in! 
                                                
67
161
=
48
=
2

Slide 17 - Tekstslide

breuken
zo klein mogelijk maken!


37
A
134
B
131
C
331
D
231

Slide 18 - Quizvraag

maak kleiner

613
A
161
B
262
C
263
D
261

Slide 19 - Quizvraag

breuken sommen
zo klein mogelijk
opschrijven!
31
54
+
A
1519
B
1154
C
1152
D
1517

Slide 20 - Quizvraag

waar moet je op letten wanneer je decimale getallen optelt of aftrekt?

Slide 21 - Open vraag

Vrachtwagen muurvast in Beatrixtunnel.....

Slide 22 - Tekstslide

Hoe hoog mag deze vrachtwagen maximaal zijn?

Slide 23 - Tekstslide

hoe hoog mag de vrachtwagen
maximaal zijn?
A
35 m
B
350 m
C
3,50 m
D
3,5 m

Slide 24 - Quizvraag

wat is meer?
9,177 of 9,20
A
9,177
B
9,20

Slide 25 - Quizvraag

9,20 is meer omdat het eerste getal na de komma groter is.

Bij 9,177  is het eerste getal na de komma 1 het duurt nog 0,023 voordat ook dit getal 9,2 is geworden. 

Je mag zoveel 0 toevoegen achter de komma als je nodig hebt om te kunnen rekenen. Het getal wordt er niet anders van.

Slide 26 - Tekstslide

Zet de getallen op volgorde van klein naar groot.
0,122 0,99 0,17 0,230
A
0,17 0,122 0, 99 0,230
B
0,122 0,99 0,17 0,230
C
0,17 0,99 0,122 0,230
D
0,122 0,17 0,230 0,99

Slide 27 - Quizvraag

optellen van decimale getallen
12,933 + 14,01 =
A
26,943
B
13,334
C
27,943
D
26,934

Slide 28 - Quizvraag

decimalen van elkaar afhalen
8,876 - 0,908 =
A
7,698
B
7,872
C
7,968
D
8,032

Slide 29 - Quizvraag

Ik begrijp deze les (eerlijk invullen)
A
totaal niet
B
ik denk het wel
C
ik denk het niet

Slide 30 - Quizvraag

Wil je hieronder invullen wat je nog moeilijk vond of nog een keer instructie in wilt?

Slide 31 - Open vraag