Test je kennis 3.5 einde les

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neuronen zijn belangrijke stoffen die een rol lijken te spelen in het ontstaan van psychische stoornissen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een teveel aan dopamine is er kans op een psychose
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een oorzaak van een psychose
A
erfelijkheid
B
drugs gebruik
C
traumatische ervaring
D
A+B+C zij alle drie juist

Slide 4 - Quizvraag

Iedereen heeft wel eens psychotische ervaringen, bijvoorbeeld het idee dat mensen over je praten, terwijl dat niet zo is. Maar sommige mensen hebben een hogere gevoeligheid om een echte psychose te krijgen. Dat komt dan vooral door erfelijke aanleg in combinatie met andere factoren.
Deze andere factoren kunnen bijvoorbeeld zijn:
- Het gebruik van drugs: mensen met psychose gebruiken meer alcohol en drugs en roken meer dan de gemiddelde Nederlander
- Een moeilijke, vermoeiende periode;
- Een hele stressvolle gebeurtenis, een traumatische ervaring;
- Een psychose kan ook horen bij een psychiatrische ziekte, zoals een ernstige depressie, schizofrenie of een bipolaire stoornis.

Wat zijn de kenmerken van een Psychose
A
verdriet, teruggetrokken, blij
B
verwarring, angst, hallucinaties en waandenkbeelden.
C
verwarring, depressie, agressie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een negatief symptoom bij psychose is
A
Een hallucinatie
B
Niet helder kunnen denken
C
Niet meer kunnen werken
D
Vrolijk worden van nare dingen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen symptoom van een psychose?
A
hallucinaties
B
schuldig voelen
C
verwardheid
D
wanen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een positief symptoom bij psychose
A
Niet helder kunnen denken
B
Grootheidswaan
C
Initiatiefverlies
D
Katatonie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand met schizofrenie kan geen psychose krijgen?
A
Feit
B
Fabel

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kan iedereen een psychose krijgen?
A
NEE
B
JA

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het grootste verschil tussen de klassieke en atypische antipsychotica?
A
Het effect
B
De bijwerkingen
C
Het werkingsmechanisme
D
De therapeutische breedte

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antipsychotica zijn vooral gericht op de aanpak van de ..... symptomen
A
Positieve
B
Negatieve

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke neurotransmitter hebben antipsychotica invloed?
A
Adrenaline
B
Dopamine
C
Noradrenaline
D
Serotonine

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van deze geneesmiddelen is een klassiek antipsychoticum (meerdere antwoorden goed)?
A
haloperidol
B
clozapine
C
zuclopentixol
D
risperidon

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom moet bij het gebruik van clozapine de samenstelling van het bloed worden gecontroleerd?
A
Vanwege risico op de ernstige bijwerking agranulocytose
B
Vanwege een mogelijk tekort aan natrium
C
Vanwege kans op verhoogd kalium
D
Vanwege mogelijk acute achteruitgang van de nierfunctie

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Patiënt P. met schizofrenie heeft last van hallucinaties, wanen en verwardheid.
Hoe noem je dit bij schizofrenie
A
positieve symptomen
B
negatieve symptomen
C
weet ik niet

Slide 16 - Quizvraag

negatieve symptomen zijn het nergens interesse in hebben, zich terugtrekken uit de maatschappij