P4 ondersteuning Nederlands; oefenen gezegde

ondersteuningsles
oefenen gezegde

Het gezegde is het zinsdeel dat aangeeft welke handeling centraal staat in een zin. Het geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

ondersteuningsles
oefenen gezegde

Het gezegde is het zinsdeel dat aangeeft welke handeling centraal staat in een zin. Het geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet.

Slide 1 - Tekstslide

Wat voor soort werkwoord is slapen?
Mijn moeder ligt vaak te slapen na 22.00 uur.
A
hww
B
kww
C
zww

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Hij lijkt wel een luie kerel.
A
lijkt
B
lijkt wel een luie kerel
C
lijkt een luie kerel
D
lijkt wel

Slide 3 - Quizvraag

Wat voor werkwoord is schijnt?
Het schijnt een leuk meisje te zijn.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 4 - Quizvraag

Welk gezegde?

Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en wat is het gezegde?
Mijn buurvrouw wordt morgen 43 jaar.


A
wg: wordt
B
ng: wordt 43 jaar
C
wg: wordt 43 jaar
D
ng: wordt morgen 43 jaar

Slide 6 - Quizvraag

Wat voor gezegde?
Jij zou je laptop moeten laten repareren.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Joost heeft een mooi cijfer verdiend.
A
heeft
B
heeft verdiend
C
heeft een mooi cijfer verdiend

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
De zwangere kat is bijna moeder.
A
is
B
is bijna moeder
C
is moeder
D
de zwangere kat is

Slide 9 - Quizvraag

3 soorten werkwoorden
  1. zelfstandig werkwoord (zww): is het ww in de zin met een wwg als er maar 1 ww in de zin staat. Schuift naar achteren in de zin als er meerdere werkwoorden zijn.
  2. hulpwerkwoord (hww): kan nooit alleen in de zin staan. Staat samen met een zww of kww in de zin. Is een vorm van het ww. zijn, hebben, worden (om volt.deelw. te maken) of zullen, willen, gaan, enz.
  3. koppelwerkwoord (kww): is altijd een vorm van zijn, worden, lijken, schijnen, blijken, blijven. Komt alleen voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde. Bij meerder ww. staat het achteraan in de zin.

Slide 10 - Tekstslide

Welk gezegde?

Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag


Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

De leerling leest een boek.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Volgende week wordt carnaval gevierd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

De nieuwe leerling schijnt aardig te zijn. Wat is het gezegde?
A
schijnt
B
schijnt aardig te zijn
C
schijnt te zijn
D
schijnt aardig zijn

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het NG in deze zin: Vanaf morgen zal mijn broer de nieuwe verdediger van ons elftal zijn.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het NG in de volgende zin: Tijdens deze lange wandeling lijkt de terugweg langer.

Slide 20 - Open vraag