Naamwoordelijk gezegde

Stappenplan zinsdelen
  1. PV (verander de tijd)
  2. Zinsdelen (zet strepen tussen de zinsdelen)
  3. O (Wie of wat doet er iets?)
  4. WG of NG 
  5. LV (Wie of wat + wg +o)
  6. MV (aan wie of voor wie + wg + o + lv)
  7. BWB (alle vragen behalve wie of wat (Tip:  alle zinsdelen die je nog niet hebt benoemd)



1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Stappenplan zinsdelen
  1. PV (verander de tijd)
  2. Zinsdelen (zet strepen tussen de zinsdelen)
  3. O (Wie of wat doet er iets?)
  4. WG of NG 
  5. LV (Wie of wat + wg +o)
  6. MV (aan wie of voor wie + wg + o + lv)
  7. BWB (alle vragen behalve wie of wat (Tip:  alle zinsdelen die je nog niet hebt benoemd)



Slide 1 - Tekstslide

Grammatica
Zinsdelen
Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
In deze les:

  1. H2 Gr WS nakijken 1,2 en 4 & maken 5
  2. Ophalen voorkennis stappenplan Zinsdelen
  3. Ophalen kennis hww-zww-kww
  4. H3 Gr WS maken 1,2 en 3

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken en maken
H2 Gr WS nakijken 1,2 en 4 & maken 5

Slide 4 - Tekstslide

Mevrouw Witteveen / heeft / E2Ha / online/ een les / gegeven. 
Mevrouw Witteveen heeft 2Ha een online les gegeven. 
Mevrouw Witteveen heeft E2Ha online een les gegeven
Mevrouw Witteveen heeft E2Ha online een les gegeven. 
Mevrouw Witteveen heeft E2Ha online een les gegeven. 
Mevrouw Witteveen heeft E2Ha online een les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 6 - Sleepvraag

hww-zww-kww 
Hoe zat het ook alweer?

Hoe weet je of je met hww-kww-zww te maken hebt?

- Zoek het belangrijkste ww uit de zin 
- is het 1 van de 9? --> kww
- is het een ander ww? --> zww
Alle overige ww uit de zin zijn hww

Je hebt dus maar 1 zww OF 1 kww per zin.

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, 

blijken, lijken, schijnen,

(heten, dunken & voorkomen).



Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin:
De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.

Slide 9 - Open vraag

De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.


Drie werkwoorden

mag blijven fluiten


Slide 10 - Tekstslide

Welke van die 3 is het belangrijkst?

Slide 11 - Open vraag

Is 'fluiten' een zww-hww-kww?
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste werkwoord
uit onderstaande zin?

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.

A
wil
B
uitgelaten
C
worden
D
hondje

Slide 13 - Quizvraag

Mijn hondje wil graag uitgelaten worden.


Is 'uitgelaten' een zww of een kww?


A
zww
B
kww

Slide 14 - Quizvraag



Noteer de werkwoorden en zet erachter of het hww-kww-zww is.
Zij schijnen te spelen in de tuin van de boer.

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag
H3 Gr WS
- Nakijken opdr 1,2 
- Maken opdr 3

Slide 16 - Tekstslide

Doel van deze les

- Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is


- Ik weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde


- Ik ken de koppelwerkwoorden



Slide 17 - Tekstslide


Noteer de werkwoorden van de zin hieronder en zet erachter of
het hww-kww-zww is.
Zij blijken niet te luisteren in de les van vandaag.

Slide 18 - Open vraag

H2 Grammatica zinsdelen
Maak in papieren boek blz 61:
- de startopdracht en 
-opdracht 1
- opdracht 2

timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Vragen?

Slide 20 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit een ww deel en een nw deel: 

1. Het ww deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Het belangrijkste ww is een vorm van een koppelwerkwoord. 

2. Het nw deel bestaat uit een zinsdeel met een eigenschap (zinsdeel met een naamwoord, bijvoorbeeld een bnw of znw)

Slide 21 - Tekstslide

Hoe vind ik het ng? Stel 3 vragen:

Vraag 1: Is het belangrijkste ww van de zin een kww?

Ja? dan door naar vraag 2

Nee? dan is het een zww en val je terug op wg.

Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand? (tip: zinsdeel met een naamwoord, bijvoorbeeld een bnw of znw) 

Vraag 3: Zegt die 'eigenschap' in de zin iets over het onderwerp? 

Is het antwoord op alle 3 de vragen 'ja', dan heb je te maken met een ng. Anders val je terug op wg.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeldzin
- Mevrouw Witteveen is 
- Mevrouw Witteveen is de raarste docent
pv = is
o = Mevrouw Witteveen
Hebben we in deze zin te maken met een wg of ng?
ad 1: 'is' : ja, komt van het ww 'zijn' en dat is 1 van de 9 kkw
ad 2: ja, de raarste docent is een eigenschap/toestand
ad. 3: raar of de raarste docent zegt iets over mevrouw Witteveen

Wat is nu het ng?

Slide 23 - Tekstslide

Nog een belangrijke tip

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!


Zit er een zww in de zin? Dan check je of er een lv is

Zit er een kww in de zin? Dan check je of er een nw deel is.

Slide 24 - Tekstslide

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 25 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Hij is naar huis gegaan.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quizvraag

Het meisje werd naar school gebracht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 31 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het ng in de zin:
Mijn zus is vervelend geweest

Slide 33 - Open vraag

Waar bestaat het werkwoordelijk gezegde uit?

Slide 34 - Open vraag

Waar bestaat het naamwoordelijk gezegde uit?

Slide 35 - Open vraag

Hoe weet ik of ik in een zin te maken heb met een wg of ng?

Slide 36 - Open vraag

Lotte is gisteren aangekomen op het station van Emmeloord.

A
WG= is aangekomen
B
NG= is gisteren aangekomen
C
NG= is aangekomen

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Mees was gisteren ineens ziek geworden.
A
WG= was geworden
B
NG= was gisteren ziek geworden
C
NG= was ineens ziek geworden
D
NG= was ziek geworden

Slide 38 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 39 - Sleepvraag

Maakwerk
H2 Grammatica zinsdelen
Maak opdracht 2 + 4
H3 Grammatica zinsdelen
Maak opdr 1,2 en 3

Slide 40 - Tekstslide


TOP GEWERKT!
Heb je de stof begrepen ?

A
HEEL GOED
B
GOED
C
REDELIJK
D
NIET GOED

Slide 41 - Quizvraag