2BK 12 February

Today:
* Watching
* Reading
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Today:
* Watching
* Reading

Slide 1 - Tekstslide

1. You'll see that first-date nerves are very common
Not a single episode of First Dates goes by without someone admitting that they feel very, very nervous. One recurring dater on the show was named "Nervous Louis" because his first date was derailed by his crippling nerves. But, Louis persevered and he came back on the show for a date with someone new......
Let's watch how Louis has a new date.

Slide 2 - Tekstslide

In het begin zien we hoe de vorige date van Louis verliep..... Wat is het enige dat hij nog nodig heeft volgens het meisje? 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Wat zeggen ze tegen elkaar wanneer ze elkaar ontmoeten?
A
Nice to see you
B
It's a pleasure to meet you
C
Good to meet you

Slide 5 - Quizvraag

Wat vertelt Louis over zijn vorige date?

Slide 6 - Open vraag

What does Louis need, according to his first date?
A
Self-esteem
B
Confidence
C
Control

Slide 7 - Quizvraag

We kijken nu naar twee oudere mensen. Wat is een 'widow'? 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

what's a widow?
A
Een raam
B
een weduwnaar
C
Een gescheiden man

Slide 10 - Quizvraag

Wat is er gebeurd met de zoon van de man?
A
Hij is overleden
B
Hij is verhuisd naar een ander land
C
Hij is gescheiden

Slide 11 - Quizvraag

What does the man say about life?
A
Life is a gift
B
Life is so bloody short
C
Life is beautiful

Slide 12 - Quizvraag

Nu gaan we kijken naar een andere date...... Waar komen ze achter? 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Heeft de vrouw kinderen?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

De vrouw zegt dat ze kinderen heeft:
A
Two boys, fourteen and ten years old.
B
A boy and a girl.
C
Two boys.

Slide 16 - Quizvraag

welk familielid van de vrouw blijkt de man ook te kennen?
A
her cousin (nicht/neef)
B
her uncle (oom)
C
her neighbor (buurvrouw/man)

Slide 17 - Quizvraag

Reading
Je gaat een tekst lezen. 
Klik op de link in de volgende dia.
Beantwoord de vragen.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Zoek het Engelse woord in de tekst.
(1e alinea)
een gebruik

Slide 20 - Open vraag

Zoek het Engelse woord in de tekst.
een eeuw geleden

Slide 21 - Open vraag

Zoek het Engelse woord in de tekst.
een eeuw geleden

Slide 22 - Open vraag

Zoek het Engelse woord in de tekst.
gebruikelijk

Slide 23 - Open vraag

Zoek het Engelse woord in de tekst.
verlegenheid, schaamte

Slide 24 - Open vraag

Zoek het Engelse woord in de tekst.
geheime bewonderaar

Slide 25 - Open vraag

Zoek het Engelse woord in de tekst.
duifjes

Slide 26 - Open vraag

Deze tekst gaat over Valentijnsdag in…
A
Amerika
B
Engeland
C
de hele wereld

Slide 27 - Quizvraag

Waar kan Valentijnsdag veel plezier en verlegenheid veroorzaken?
A
op scholen
B
in ziekenhuizen
C
in winkels

Slide 28 - Quizvraag

Welke symbolen horen bij Valentijnsdag?
A
hartjes, duifjes en Cupido
B
duifjes, sterren en hartjes
C
sterren, hartjes en Cupido

Slide 29 - Quizvraag

Wat kan er nog meer op een Valentijnskaart staan?
A
een naam
B
een wens
C
een gedicht

Slide 30 - Quizvraag

Wat staat er in deze tekst over digitale Valentijnskaarten?
A
Dit is niet zo’n romantische manier om een kaart te sturen.
B
Dit wordt niet door veel mensen gedaan.
C
Men vindt het niet leuk om een digitale kaart te ontvangen.

Slide 31 - Quizvraag

Wat betekent: ImRdy4Luv?
A
Ik ben klaar voor de liefde.
B
Ik ben verliefd op jou.
C
Ik wil jouw Valentijn zijn.

Slide 32 - Quizvraag

Wat zijn traditionele Valentijnscadeaus?
A
Bloemen en parfum.
B
Chocolade en parfum.
C
Bloemen en chocolade.

Slide 33 - Quizvraag

Waar kan je advies krijgen over cadeaus?
A
In reclamefolders
B
Op het internet.
C
In het winkelcentrum.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een ongewoon Valentijnscadeau?
A
Sieraden.
B
Een helikoptervlucht.
C
Een telefoon.

Slide 35 - Quizvraag

Wat gebeurt er vaak op Valentijnsdag?
A
Mensen vragen elkaar ten huwelijk.
B
Mensen gaan uit eten.
C
Mensen gaan naar de bioscoop.

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide