Par. 5.7 Bezittelijk voornaamwoord en telwoord

Vak: Nederlands
Grammatica
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Grammatica
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Terugblik
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de bak.
Neem plaats.
Jas uit.
Op tafel: Werkboek Nederlands of laptop en schrift dicht 
Tas op de grond.
Niet eten of drinken in de klas.
Presentie!
timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les kan je:
  • minimaal vijf bezittelijke voornaamwoorden herkennen en benoemen door deze in een zin de te gebruiken
     
  • minimaal 5 soorten telwoorden herkennen en benoemen in een tekst en door deze in een zin te gebruiken

Slide 3 - Tekstslide

Woensdag 21 mei 2025
Wat: Par. 5.7
Wanneer: 10:30-11:20
Hoe: Gezamelijk/ zelfstandig werken
Klaar: Par.5.7 opdrachten maken
HW: Par. 5.7 opdrachten maken
Lesdoel: Zie vorige slide!
Taaldoel: woordsoorten

Slide 4 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar person(en) en dingen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

HET kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn...
A
Ja
B
Nee
C
Kan dat?

Slide 6 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Voorbeeld van dingen:

Het – Ik zie het niet liggen
Het – Geef het aan mij als je klaar bent

Slide 7 - Tekstslide

5.7 Telwoorden
Telwoorden (tw): middelste, eerste, laatste, twee, tien

Tijdens Nederlands schrijf je telwoorden in letters en niet in cijfers. Dus je schrijft vijftien en niet 15!!!!

Telwoorden (tw) geven een hoeveelheid aan. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

De bezittelijke voornaamwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Naast de persoonlijk voornaamwoorden, zijn er ook bezittelijke voornaamwoorden. Deze geven aan dat iets van iemand is. 
ons huiswerk
mijn boek
jouw tas 
zijn fiets
uw brief
jullie school


Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- Ik eet mijn banaan. 

- Dat is jouw huis.     

- Waar is zijn fiets?   

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Snap je?
                                     Bedenk het zelf maar eens..     
       
Wij hebben een huis.                 Het is......
Hij heeft een bal.                          Het is......
U hebt een tas.                              Het is......         
                                           

Slide 15 - Tekstslide

Het is ons huis.
Het is zijn bal.
Het is uw tas.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Par. 5.7 maken
Opdrachten 
1 + 2 

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 20 - Quizvraag

Heb je jouw neef nog gebeld?
je = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Een persoonlijk voornaamwoord duidt een bezit aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Opdrachten maken
Grammatica hoofdstuk 5.7 ALLE OPDRACHTEN AFRONDEN
SPELLING ALLE OPDRACHTEN AFRONDEN 5.8
timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide