2H - Na klar! MAX - 3.1 - Herhaling + Oefeningen

Herzlich Willkommen!

Was machen wir heute? (Wat gaan wij vandaag doen?)

1) Satzanalyse (zinsontleding) wiederholen und üben;
2)  zelfstandig werken digitaal

Doel van deze les: Ik kan in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen!

Was machen wir heute? (Wat gaan wij vandaag doen?)

1) Satzanalyse (zinsontleding) wiederholen und üben;
2)  zelfstandig werken digitaal

Doel van deze les: Ik kan in een zin de eerste en de vierde naamval bepalen.

Slide 1 - Tekstslide

1) Satzanalyse

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel naamvallen zijn er in het Duits?
A
8
B
6
C
4
D
2

Slide 3 - Quizvraag

In welke naamval staat het meewerkend voorwerp in het Duits?
A
1e naamval [Nominativ]
B
2e naamval [Genitiv]
C
3e naamval [Dativ]
D
4e naamval [Akkusativ]

Slide 4 - Quizvraag

In welke naamval staat het onderwerp in het Duits?
A
1e naamval [Nominativ]
B
2e naamval [Genitiv]
C
3e naamval [Dativ]
D
4e naamval [Akkusativ]

Slide 5 - Quizvraag

In welke naamval staat het lijdend voorwerp in het Duits?
A
1e naamval [Nominativ]
B
2e naamval [Genitiv]
C
3e naamval [Dativ]
D
4e naamval [Akkusativ]

Slide 6 - Quizvraag

2) Satzanalyse
Zinsdelen:

het onderwerp staat in het Duits altijd in de 1e naamval [Nominativ]
het lijdend voorwerp staat in het Duits altijd in de 4e naamval [Akkusativ]
het meewerkend voorwerp staat in het Duits altijd in de 3e naamval [Dativ]

Zinsontleding:
Je kunt de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.

Slide 7 - Tekstslide

2) Satzanalyse

Slide 8 - Tekstslide

De kok maakt het nagerecht.

gezegde?
A
de kok
B
maakt
C
het nagerecht

Slide 9 - Quizvraag

De kok maakt het nagerecht..

onderwerp?
A
De kok
B
maakt
C
het nagerecht

Slide 10 - Quizvraag

De kok maakt het nagerecht..

lijdend voorwerp?
A
De kok
B
maakt
C
het nagerecht

Slide 11 - Quizvraag

Kannst du deiner Freundin einen Apfel geben?

EINEN APFEL
A
onderwerp [1e naamval]
B
lijdend voorwerp [4e naamval]

Slide 12 - Quizvraag

Essen wir heute Suppe?

SUPPE
A
onderwerp [1e naamval]
B
lijdend voorwerp [4e naamval]

Slide 13 - Quizvraag

Das beste Schnitzel macht meine Oma.

MEINE OMA
A
onderwerp [1e naamval]
B
lijdend voorwerp [4e naamval]

Slide 14 - Quizvraag

In Deutschland trinken die Menschen viel Kaffee.

VIEL KAFFEE
A
onderwerp [1e naamval]
B
lijdend voorwerp [4e naamval]

Slide 15 - Quizvraag

Zelfstandig werken

Maak nu opdracht 8, 9 en 10 van 3.1 [blz.103, 104].

Als je klaar bent met deze opdrachten oefen met de grammaticatrainer online. 

Slide 16 - Tekstslide