Zinsdeelzinnen

Welkom bij Nederlands
A2B 18 maart - Grammatica

Nodig: boek, schrift, iPad
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
A2B 18 maart - Grammatica

Nodig: boek, schrift, iPad

Slide 1 - Tekstslide

Startopdracht: 
benoem het voegwoord
(onderschikkend, nevenschikkend)

  1. Hij gaat morgen op vakantie en hij neemt wat lekkers mee. 
  2. Doordat hij op vakantie was, gingen wij naar de bioscoop
  3. Hij werkt of hij werkt niet. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en/ of bijzinnen.



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofd- en bijzinnen:

1. Maak de zin vragend; dan vind je alleen de PV van de hoofdzin.

2. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's.

3. Zoek van de zinnen alle PV's en O's.

4. Probeer of je tussen de PV en O een woord kunt invoegen.

      - Dat lukt niet: hoofdzin.

      - Dat lukt wel: bijzin.

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen 
Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin, is de bijzin onderdeel (een zinsdeel) van de hoofdzin.
De meest voorkomende zinsdeelzinnen zijn:
- onderwerpszin (ow-zin)
- lijdendvoorwerpszin (lv-zin)
- meewerkendvoorwerpszin (mv-zin)
- bijwoordelijkebepalingszin (bwb-zin)

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen 
Een zinsdeel (ow, lv, mv, bwb) is een zinsdeelzin (ow-zin, lv-zin, mv-zin, bwb-zin) als er een persoonsvorm in staat.

- De bezoekers van de film krijgen gratis cola. (ow)
- Wie de film bezoekt, krijgt gratis cola. (ow-zin)

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen 
Geef op de volgende dia's aan of de woorden tussen haakjes een zinsdeel zijn of een zinsdeelzin (bijzin).

Slide 8 - Tekstslide

(De lolly's uit de snoeppot) waren binnen de kortste keren op.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 9 - Quizvraag

De supporters deden een dansje (toen hun club de competitie gewonnen had).
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 10 - Quizvraag

(Het dochtertje van onze buren) is een ontzettend lief kind.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 11 - Quizvraag

Het schoolgebouw stroomt leeg (zodra de laatste bel gegaan is).
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 12 - Quizvraag

(De jongen die daar op de hoek woont) blijkt een heel goede skateboarder.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 13 - Quizvraag

Zinsdeelzinnen 
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is:
- Bepaal wat de hoofdzin is en wat de bijzin.
- Zet de bijzin tussen ronde haken.
- Vervang de bijzin eventueel door één woord(groep).
- Ontleed de hoofdzin.
- De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de/het ingevulde 
   woord(groep).

Slide 14 - Tekstslide

Zinsdeelzinnen 
Als we vroeg klaar zijn, kunnen we nog koekjes bakken.
{(Als we vroeg klaar zijn,) kunnen we nog koekjes bakken.}
{Dan kunnen we nog koekjes bakken.}
- pv:    kunnen
- ow:   we
- wg:   kunnen bakken
- lv:      koekjes
- bwb: dan, nog     >>     Als we vroeg klaar zijn = bwb-zin

Slide 15 - Tekstslide

 Zinsdeelzinnen (blz. 226)
Geef op de volgende dia's aan wat voor zinsdeel de bijzin tussen haakjes is.

Slide 16 - Tekstslide

Axel vertelde (dat hij een nachtmerrie had gehad).
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 17 - Quizvraag

Meneer Klaassen stuurde een kaart (aan de buurvrouw die al twee weken ziek was).
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 18 - Quizvraag

Marlies heeft een oppasbaantje (omdat ze graag extra geld wil verdienen).
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 19 - Quizvraag

(De jongen die spiekte tijdens de toets) kreeg een 1 op zijn rapport.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 20 - Quizvraag

(Terwijl Suus en Romy buiten wachtten) kocht Sander frikandelbroodjes bij de bakker.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin

Slide 21 - Quizvraag