week 22

Planning maandag
- Herhaling grammatica
- Instructie werkwoorden
- Zelfstandig werken
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning maandag
- Herhaling grammatica
- Instructie werkwoorden
- Zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Redekundig ontleden (zinsdelen)
1. Persoonsvorm: tijdproef of vraagproef
2. Zinsdelen: welke woorden horen bij elkaar? Welk woord of groepje woorden kun je voor de persoonsvorm zetten?
3. Onderwerp: Wie/wat + persoonsvorm?
4. Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin. Wat doet het onderwerp?
5. Lijdend voorwerp: Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 2 - Tekstslide

In de uitverkoop wil Sander een korte broek en een shirt kopen.
pv = […]
wg = […]
ow = […]
lv = […]

Slide 3 - Open vraag

Redekundig ontleden (zinsdelen)
persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp



Taalkundig ontleden (woordsoorten)
Werkwoorden, zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

instructiefilmpje

Slide 5 - Tekstslide

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord die aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord die je weg kan laten uit een zin

Slide 6 - Quizvraag

Welk/welke woord(en) in deze zin is/zijn het werkwoord?
Die film heb ik al gezien.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Slide 8 - Woordweb

Zorg dat je alle opdrachten heb gemaakt:
Taalverzorging hst. 1: werkwoorden

Taalverzorging hst. 1: persoonsvorm en zinsdelen

Taalverzorging hst. 2: onderwerp

Taalverzorging hst. 3: werkwoordelijk gezegde

Taalverzorging hst. 4: lijdend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Planning woensdag
- Instructie zelfstandig naamwoord en lidwoord
- Zelfstandig werken

Slide 10 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het einde van de les; 
Ken je de lidwoorden
weet je wat een zelfstandig naamwoord is

Slide 11 - Tekstslide

Er zijn drie lidwoorden.
Als je er eentje weet mag je het woord typen.

Slide 12 - Open vraag

Zelfstandige naamwoorden
Je kan er een lidwoord voor zetten
De stoel,
het fietsje
een Kastanjeboom

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Je kan er een verkleinwoordje van maken
wolk-wolkje
fiets-fietsje
boom-boompje

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
je kan de woorden in het meervoud zetten
wolk-wolken
stoel-stoelen
boom-bomen

Slide 16 - Tekstslide

Is het woord een zelfstandig naamwoord?

formulier
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
lopen
B
boodschappen doen
C
de wekker
D
staan

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
aap
B
Sjors
C
bord
D
lekker

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een
zelfstandig naamwoord?
A
met
B
de
C
voorlichtingsavond
D
meedoen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
olifant
B
schoen
C
onder
D
worst

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag
Hoofdstuk 2 Taalverzorging: zelfstandig naamwoord en lidwoord

Klaar? Trainen.

Slide 22 - Tekstslide

Planning donderdag
- Instructie bijvoeglijk naamwoord
- Zelfstandig werken

Slide 23 - Tekstslide

Redekundig ontleden (zinsdelen)
persoonsvorm en zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp



Taalkundig ontleden (woordsoorten)
Werkwoorden, zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsels

Slide 24 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 25 - Tekstslide

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 26 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord.
A
grote
B
brede
C
fietsten
D
gekke

Slide 28 - Quizvraag

Aan de slag

Maak de opdrachten hoofdstuk 5 Taalverzorging: bijvoeglijk naamwoord

Klaar? Zorg dat alles af is:
- Taalverzorging over zelfstandig naamwoord en lidwoord (hst. 2)

Slide 29 - Tekstslide